Is meten weten?
De vraag of het meten van feitelijke gebeurtenissen ook daadwerkelijk een bron van nieuwe kennis is, zal men gedurende de eerste overdenkingen meer neigen positief te beantwoorden. Of dit ook daadwerkelijk het geval is, is de vraag. Men kan zich afvragen of het vergaren van al die extra informatie wel bijdraagt aan meer en vooral betere kennis. Als men verschillende wetenschappers aanhoort, zou er geconcludeerd kunnen worden dat dit waar zou kunnen zijn: de gemeten waarden hoeven niet per definitie bij te dragen aan een grotere hoeveelheid ‘waarheid’; de vooruitgang, objectiviteit en het achterhalen van de waarheid worden soms door interne en externe factoren meer geremd dan gestimuleerd.
Het is algemeen bekend dat het doel van wetenschapsbeoefening het verwerven van kennis is en daarmee het voorspellen van bepaalde verschijnsels, maar vooral ook het achterhalen van de ‘waarheid’. De vooruitgang van onderzoek en de wetenschap in het algemeen worden echter geremd door zowel interne als externe factoren. Een positieve remming is de ‘interne controle’ door een forum (Groot,de,A.,’ Doelstellingen en normen in de empirische wetenschap’), dit forum bestaat uit de tradities van een bepaalde wetenschapstak en onderlinge kritiek tussen de wetenschappers. De positieve remming van de wetenschap is er niet ter voorkoming van de vooruitgang, maar meer om er voor te zorgen dat het onderzoek gedaan wordt volgens bepaalde normen en methoden, opdat optimaal de waarheid kan worden achterhaald; of in ieder geval de waarheid meer in zicht komt. Deze onderlinge kritiek is soms niet hevig genoeg, omdat tijdens de opleving van de ‘Jurassic Parc-wetenschap’ (wetenschappers waren volledig gefixeerd op een bepaald iets: het DNA van een zo oud mogelijk dier extraheren en daarna kloneren; bijna altijd leidde dit tot klonering van eigen (menselijk) DNA, omdat het kloneren van zo oud DNA vrijwel onmogelijk bleek) er vrijwel geen onderlinge rem bleek te zijn; weinigen vroegen zich af waar ze nu eigenlijk mee bezig waren, dit leidde ertoe, dat er veel kostbare tijd was verspild aan vrijwel nutteloos onderzoek. Meten bleek hier duidelijk dus niet-weten te zijn; het enige positieve was, dat na een aantal jaar de wetenschappers er zelf achterkwamen dat de resultaten niet klopten en dat het gevonden DNA verdomd veel op hun eigen DNA leek, of op dat van de zojuist verorberde zalm (Hoofdartikel Folia 36).Er zijn ook wetenschapsfilosofen die zeggen dat de theorieën pas ‘waarheid’ zijn als blijkt dat ze falsificeerbaar zijn (Karl R. Popper, ‘Wetenschap, gissingen en weerleggingen’), dit blijkt ook te kloppen: er zijn bepaalde wetenschappers die een theorie hebben bedacht, die in elk denkbare situatie ‘waar’ zouden kunnen zijn, bijvoorbeeld Freud. De geformuleerde theorieën zijn ook niet echt testbaar: het resultaat zou toch positief zijn. Er zijn echter ook wetenschappers die theorieën hebben ontwikkeld, zoals Einstein, die in een bepaalde situatie niet waar zouden kunnen zijn: deze theorie is dus falsificeerbaar en beschrijft dus meer de werkelijkheid dan een niet falsificeerbare theorie. Het achterhalen van de waarheid kan dan ook het beste gedaan worden met theorieën die niet melden 'dit en dat kan', maar ‘dit en dat kan niet’; met theorieën dus, die bepaalde zaken uitsluiten. Uit het voorgaande blijkt dus, dat als de gemeten waarden aan een bepaalde theorie worden verbonden, men pas wat aan de resultaten heeft, wanneer de theorie goed geformuleerd en falsificeerbaar is. Dan wordt de theorie als waar beschouwd. Maar dan zijn er ook nog andere wetenschapsfilosofen die menen, dat er geen algemene waarheid bestaat, dat waarheid meer een begrip is dat binnen een bepaalde disciplinaire matrix gebruikt kan worden; het begrip heeft dan een beperkt, lokaal karakter (‘Kuhn’s revolutie’). Het is de vraag of dit een correcte gedachte is, omdat er in principe wel gesproken kan worden van of iets waar of niet waar is (tenminste als er onderzoek gedaan is).
Een andere interne factor kan zijn, hoe bepaalde wetenschappers tegen een bepaald probleem aankijken en welke facetten van een bepaald onderzoek ze belangrijk vinden; dit bepaald in grote mate de richting van het onderzoek. Door interne kritiek kan zo een hele wetenschappelijke gemeenschap in een bepaalde richting worden gedreven. Ook de onderlinge kritieken en voorkeuren bevorderen niet de objectiviteit van het onderzoek, wellicht wel van de voortgang, doordat er nu in een bepaalde specifieke richting gedacht wordt. Er is dan echter sprake van meer gericht onderzoek en gaat alleen het onderzoek op dat specifieke terrein (bijvoorbeeld het onderzoeken van oud DNA) zeer vooruit (wat echter nog maar de vraag is bij het oude DNA voorbeeld). De objectiviteit gaat er meestal door onderlinge kritiek niet op vooruit; het is immers niet prettig als wetenschapper verguisd te worden, alleen maar omdat je een totaal andere (wellicht correcte) niet reguliere theorie aanhangt.
De interne factor kan dus zowel positief als negatief remmend zijn, maar ook bevorderend; de externe factoren zijn ook van groot belang op de voortgang, objectiviteit en waarheidsgetrouwheid van een bepaald onderzoek. Vaak worden er opdrachten gegeven voor een bepaald onderzoek. De opdrachtgever is dan meestal geïnteresseerd in een specifieke uitkomst; als het RIVM in opdracht van de Rijksoverheid onderzoek moet doen naar bijvoorbeeld de luchtvervuiling veroorzaakt door de vliegtuigen op Schiphol, dan zal de uitkomst ongetwijfeld anders zijn dan wanneer dit onderzoek door een bepaalde groenbeweging zou worden gefinancierd. Dit lijkt heel krom, maar is ook weer logisch: de opdrachtgever wil een bepaald resultaat en de aannemer wil graag dat de opdrachtgever hem nog een keer inhuurt voor andere onderzoeken; de opdrachtgever moet dus tevreden gesteld worden. De verkregen resultaten zullen bij beide onderzoeken (gefinancierd door overheid, groenbeweging) zeer zeker dezelfde zijn, alleen de conclusies van het onderzoek zullen net iets anders uitpakken, waardoor twee heel verschillende beslissingen genomen zouden kunnen worden.
Als er geen sprake is van objectiviteit, bijvoorbeeld door toedoen van financiers of interne kritiek, dan is de ‘waarheid’ ook ver te zoeken. De resultaten zullen in de meeste gevallen ook wel kloppen, omdat de wetenschappers zich nog wel aan een aantal basale regels houden en dus bijna nooit gegevens vervalsen, maar als het gaat om geld en prestige zullen een aantal wetenschappers nu geneigd zijn andere conclusies te verbinden aan de verkregen resultaten. Hier is dan dus geen sprake meer van meten is weten.