Stemmen de wetenschap en de bijbel overeen?

VAN vliegtuigen en atoombommen tot genetisch gemanipuleerde cellen en het klonen van schapen, in onze twintigste eeuw heeft de wetenschap een overheersende rol gespeeld. Wetenschappers hebben mensen op de maan doen landen, de pokken uitgeroeid, de landbouw radicaal hervormd en miljarden mensen ogenblikkelijke, wereldwijde communicatie gebracht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat wanneer wetenschappers spreken er geluisterd wordt. Maar laten wetenschappers zich ook uit over de bijbel, en zo ja, in welke zin? En wat vertelt de bijbel ons op zijn beurt over de wetenschap?

Zijn wonderen onwetenschappelijk?

„Mensen met een wetenschappelijke geest geloven in een 'oorzaak en gevolg’- verband. Zij zijn van mening dat er voor alles een volkomen natuurlijke verklaring is", zegt een moderne encyclopedie. Bijbelonderzoekers accepteren ook gevestigde wetenschappelijke principes. Zij erkennen echter dat de bijbel vaak over wonderbare gebeurtenissen spreekt die met de huidige kennis niet wetenschappelijk te verklaren zijn. Voorbeelden zijn het stilstaan van de zon in Jozua’s tijd en dat Jezus op het water liep (Jozua 10:12, 13; Mattheüs 14:23-34). Deze wonderen worden echter gepresenteerd als het resultaat van de bovennatuurlijke werking van Gods macht.

Dat is een cruciaal punt. Als de bijbel zou beweren dat mensen zonder goddelijke hulp op water kunnen lopen of dat de ogenschijnlijke beweging van de zon langs de hemel zo maar onderbroken kan worden, dan zou dat in strijd met wetenschappelijke feiten kunnen lijken. Maar wanneer de bijbel zulke gebeurtenissen aan Gods macht toeschrijft, dan wordt niet zozeer de wetenschap tegengesproken als wel de discussie op een terrein gebracht dat de wetenschap nog niet kan betreden.

Is de bijbel in tegenspraak met de wetenschap?

Wat valt er daarentegen te zeggen van die gevallen waar de bijbel over gewone gebeurtenissen in het leven van mensen spreekt of terloops iets zegt over planten, dieren of natuurverschijnselen? Interessant is dat er geen bewezen voorbeeld bestaat dat de bijbel in zulke gevallen in tegenspraak is met bekende wetenschappelijke feiten wanneer de context van de opmerkingen in aanmerking wordt genomen.

De bijbel bezigt bijvoorbeeld vaak dichterlijke taal die dan de waarnemingen weergeeft van mensen die duizenden jaren geleden leefden. Wanneer het boek Job zegt dat Jehovah de hemel uitsmeedt, „hard als een gegoten spiegel", wordt daarmee de wolkenhemel passend beschreven als een helder reflecterende, metalen spiegel (Job 37:18). Het is niet nodig de illustratie letterlijk op te vatten, net zomin als u de illustratie dat de aarde „voetstukken met inzinking" of een „hoeksteen" heeft letterlijk zou opvatten. — Job 38:4-7.

Dit is belangrijk omdat talrijke commentators zulke illustraties wel letterlijk hebben opgevat. (Zie 2 Samuël 22:8; Psalm 78:23, 24.) Zij hebben geconcludeerd dat de bijbel ongeveer het volgende leert, geciteerd uit The Anchor Bible Dictionary.

„De aarde waarop de mensheid woont, wordt gezien als een rond, vast voorwerp, misschien een schijf, drijvend op een onbegrensde watervlakte. Parallel met deze onderste watermassa is er een tweede, eveneens onbegrensd, boven, waaruit water in de vorm van regen neerdaalt door gaten en door goten die uit het hemelse reservoir steken. De maan, zon en andere hemellichten hebben een vaste plaats in een boog die de aarde overwelft. Dat laatste is het bekende ’firmament’ (raqîa`) uit het priesterlijk verslag."

Het is duidelijk dat deze beschrijving niet klopt met de moderne wetenschap. Maar is dit een eerlijke evaluatie van wat de bijbel over het uitspansel leert? Beslist niet. In The International Standard Bible Encyclopaedia wordt gezegd dat zulke beschrijvingen van het Hebreeuwse heelal „in werkelijkheid meer [stoelen] op de ideeën die in de donkere middeleeuwen in Europa gangbaar waren dan op feitelijke verklaringen in het O[ude] T[estament]". Waar kwamen die middeleeuwse denkbeelden vandaan? Zoals David C. Lindberg uitlegt in The Beginnings of Western Science, waren ze grotendeels gebaseerd op de kosmologie van de oude Griekse filosoof Aristoteles, wiens werken de grondslag vormden voor veel middeleeuwse geleerdheid.

Het zou zinloos en verwarrend zijn geweest als God de bijbel in taal had gesteld die een twintigste-eeuwse wetenschapper zou aanspreken. In plaats van wetenschappelijke formules bevat de bijbel veel levendige illustraties ontleend aan het dagelijks leven van de mensen die ze als eersten optekenden — sprankelende, tijdloze beelden die ook nu nog aanspreken. — Job 38:8-38; Jesaja 40:12-23.

Kennis uit een hogere bron

Interessant is echter dat enkele bijbelse vermeldingen wel degelijk wetenschappelijke kennis blijken te weerspiegelen waarover de toen levende mensen niet beschikten. Job zegt van God: „Hij spant het noorden uit over de lege ruimte, hangt de aarde op aan niets" (Job 26:7). Het denkbeeld dat de aarde hing „aan niets" verschilde aanzienlijk van de mythen van de meeste volken uit de oudheid, die zich de aarde op olifanten of zeeschildpadden voorstelden. De Mozaïsche wet bevat hygiënische vereisten die de medische kennis van die tijd ver vooruit waren. Voorschriften voor het in quarantaine plaatsen van mensen die ervan verdacht werden melaats te zijn en het verbod op het aanraken van doden hebben ongetwijfeld veel Israëlitische levens gered (Leviticus 13; Numeri 19:11-16). In scherp contrast daarmee worden de medische gebruiken bij de Assyriërs beschreven als „een mengeling van godsdienst, waarzeggerij en demonologie" en omvatten ze behandelingen met uitwerpselen van honden en menselijke urine.

Zoals men mag verwachten van een boek dat door de Schepper geïnspireerd is, bevat de bijbel wetenschappelijk nauwkeurige informatie die haar tijd duidelijk vooruit was, hoewel de bijbel zich nooit verliest in wetenschappelijke verklaringen die voor de mensen in de oudheid zinloos of verwarrend geweest zouden zijn. Niets in de bijbel is in tegenspraak met bekende wetenschappelijke feiten. Daar staat tegenover dat er wel heel wat in de bijbel staat dat niet strookt met onbewezen theorieën, zoals de evolutietheorie.

Jobs opmerking dat de aarde ’aan niets hangt’, duidt op kennis waarover zijn tijdgenoten niet beschikten

Hoe geloofwaardig is het „Oude Testament"?

In de volgende paar hoofdstukken zullen wij enkele van de beschuldigingen bespreken die door hedendaagse critici tegen de bijbel worden ingebracht. Sommigen beweren dat de bijbel zichzelf tegenspreekt en „onwetenschappelijk" is, en daar zal later op worden ingegaan. Maar beschouw eerst eens de vaak geuite beschuldiging dat de bijbel niets meer dan een verzameling mythen en legenden is. Berust deze kritiek op deugdelijke gronden? Laten wij om te beginnen de Hebreeuwse Geschriften, het zogenoemde Oude Testament, aan een onderzoek onderwerpen.

EEN oude stad wordt belegerd. De aanvallers zijn in dichte drommen de Jordaan overgetrokken en hebben zich nu voor de hoge muren van de stad gelegerd. Maar wat een vreemde oorlogsstrategie wordt er gevolgd! Zes dagen lang is het binnenvallende leger elke dag éénmaal stilzwijgend rond de stad getrokken. Het enige geluid dat weerklonk, kwam van een meetrekkende groep priesters die voortdurend op de horens bliezen. Nu, op de zevende dag, marcheert het leger stilzwijgend zevenmaal om de stad heen. Plotseling blazen de priesters uit alle macht op hun horens. Het leger verbreekt zijn stilzwijgen door een luide strijdkreet aan te heffen, waarop de hoge stadsmuren in een stofwolk neerstorten en de stad onverdedigbaar is geworden. — Jozua 6:1-21.

Zo beschrijft het boek Jozua, het zesde boek van de Hebreeuwse Geschriften, de val van Jericho, die bijna 3500 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Maar is het werkelijk gebeurd? Veel geleerden die zich met hogere bijbelkritiek bezighouden, zullen die vraag vol overtuiging ontkennend beantwoorden. Zij beweren dat het boek Jozua, evenals de voorgaande vijf boeken van de bijbel, uit legenden bestaat die vele eeuwen nadat de vermeende gebeurtenissen plaatsvonden, op schrift zijn gesteld. Veel archeologen zullen die vraag eveneens ontkennend beantwoorden. Volgens hen heeft Jericho ten tijde dat de Israëlieten het land Kanaän binnenkwamen, misschien zelfs niet eens bestaan.

Dit zijn ernstige beschuldigingen. Wanneer u de bijbel doorleest, zult u bemerken dat de leer van de bijbel nauw verweven is met de geschiedenis. God handelt met werkelijke mannen, vrouwen, families en natiën, en zijn geboden worden aan een historisch volk gegeven. Hedendaagse geleerden die de historiciteit van de bijbel in twijfel trekken, twijfelen eveneens aan de belangrijkheid en betrouwbaarheid van de erin vervatte boodschap. Als de bijbel werkelijk Gods Woord is, dan moet zijn geschiedenis betrouwbaar zijn en niet louter legenden en mythen bevatten. Hebben deze critici gronden om de historische betrouwbaarheid ervan te betwisten?

Hoe betrouwbaar is de hogere bijbelkritiek?

De hogere bijbelkritiek begon in alle ernst tijdens de achttiende en negentiende eeuw. In de tweede helft van de negentiende eeuw populariseerde de Duitse bijbelcriticus Julius Wellhausen de theorie dat de eerste zes boeken van de bijbel, Jozua meegerekend, in de vijfde eeuw v.G.T. — ongeveer duizend jaar na de beschreven gebeurtenissen — op schrift werden gesteld. Hij zei evenwel dat ze materiaal bevatten dat eerder opgetekend was.1 Deze theorie werd gepubliceerd in de elfde uitgave van de Encyclopædia Britannica, uitgegeven in 1911, waarin werd verklaard: „Genesis is een na-exilisch werk dat is samengesteld aan de hand van een na-exilische priesterbron (P) en niet-priesterlijke vroegere bronnen die in taal, stijl en religieuze visie aanzienlijk van P verschillen."

Wellhausen en zijn aanhangers bezagen alle in het vroegere gedeelte van de Hebreeuwse Geschriften opgetekende geschiedenis als „geen letterlijke geschiedenis, maar populaire overleveringen uit het verleden".2 De vroegere verslagen werden als louter een weerspiegeling van de latere geschiedenis van Israël beschouwd. Er werd bijvoorbeeld gezegd dat de vijandschap tussen Jakob en Esau zich niet werkelijk had voorgedaan, maar de in later tijden bestaande vijandschap tussen de natiën Israël en Edom weerspiegelde.

In overeenstemming hiermee waren deze critici van mening dat Mozes nooit enig gebod had ontvangen om de ark van het verbond te vervaardigen en dat de tabernakel, het centrum van de Israëlitische aanbidding in de wildernis, nooit had bestaan. Zij geloofden ook dat het gezag van de Aäronitische priesterschap pas enkele jaren voor de verwoesting van Jeruzalem door de Babyloniërs — hetgeen volgens de critici aan het begin van de zesde eeuw v.G.T. plaatsvond — volledig gegrondvest was.

Welk „bewijs" hadden zij voor deze opvattingen? Geleerden die zich met hogere bijbelkritiek bezighouden, beweren dat zij de tekst van de vroege bijbelboeken in een aantal verschillende documenten kunnen verdelen. Hierbij gaan zij van de veronderstelling uit dat in het algemeen elk bijbelvers waarin uitsluitend het Hebreeuwse woord voor God (´Elo·him') wordt gebruikt, door één schrijver werd geschreven, terwijl elk vers waarin God bij zijn naam Jehovah wordt genoemd, door een ander geschreven moet zijn — alsof één schrijver niet beide termen kon gebruiken.

Evenzo vat men een gebeurtenis die meer dan eens in een boek wordt vermeld, op als bewijs dat er meer dan één schrijver aan het werk is geweest, ook al treft men in oude Semitische literatuur andere soortgelijke voorbeelden van herhaling aan. Bovendien neemt men aan dat elke verandering in stijl op een verandering van schrijver duidt. Toch gebruiken ook schrijvers in levende moderne talen in diverse stadia van hun carrière, of wanneer zij een verschillend onderwerp behandelen, vaak verschillende schrijfstijlen.

Bestaat er enig werkelijk bewijs voor deze theorieën? Volstrekt niet. Eén commentator merkte op: „Kritiek is zelfs in het gunstigste geval speculatief en hypothetisch, iets wat altijd blootstaat aan wijziging of tegenbewijzen en door iets anders vervangen moet worden. Het is een intellectuele oefening, die onderhevig is aan alle twijfels en gissingen die onafscheidelijk aan zulke oefeningen verbonden zijn." Vooral de hogere bijbelkritiek is uitermate „speculatief en hypothetisch".

Gleason L. Archer jr. wijst op nog een leemte in de redenering van de hogere kritiek. Het probleem, zo zegt hij, is dat „de school van Wellhausen van de pure veronderstelling uitging (waar men nauwelijks moeite voor deed om die te bewijzen) dat Israëls religie net als elke andere religie van louter menselijke oorsprong was en dat ze als louter een produkt van evolutie verklaard moest worden". Met andere woorden, Wellhausen en zijn aanhangers gingen van de veronderstelling uit dat de bijbel louter het woord van mensen was, en daar redeneerden zij vervolgens op door.

In 1909 merkte The Jewish Encyclopedia nog twee zwakke punten in de Wellhausense theorie op: „De argumenten waarmee Wellhausen de hele groep contemporaine bijbelcritici bijna volledig heeft gefascineerd, zijn gebaseerd op twee veronderstellingen: ten eerste dat het ritueel omvangrijker wordt naarmate de religie zich ontwikkelt; ten tweede dat oudere bronnen zich noodzakelijkerwijs met de vroegere stadia van de rituele ontwikkeling bezighouden. De eerstgenoemde veronderstelling strookt niet met het bewijsmateriaal dat door primitieve culturen geleverd wordt, en de laatstgenoemde vindt geen ondersteuning in het bewijsmateriaal dat afkomstig is van rituele codes zoals die van India."

Bestaat er een manier om de hogere kritiek te toetsen, teneinde te zien of haar theorieën al dan niet juist zijn? The Jewish Encyclopedia vervolgde met te zeggen: „Wellhausens zienswijzen berusten bijna uitsluitend op een letterlijke analyse en zullen aangevuld moeten worden met een onderzoek vanuit het gezichtspunt van de institutionele archeologie." Heeft de archeologie met het verstrijken der jaren Wellhausens theorieën bevestigd? The New Encyclopædia Britannica antwoordt: „De archeologische kritiek heeft dikwijls de betrouwbaarheid van de typisch historische details van zelfs de oudste perioden [van de bijbelse geschiedenis] gestaafd en de theorie weersproken dat de Pentateuchverslagen [de historische berichten in de vroegste boeken van de bijbel] louter de weerspiegeling van een veel latere periode zijn."

Hoe komt het dat de hogere kritiek, als ze toch zo zwak staat, thans onder intellectuelen zo populair is? Omdat ze hun dingen vertelt die zij graag horen. Een negentiende-eeuwse geleerde verklaarde: „Persoonlijk heb ik dit boek over Wellhausens theorie meer op prijs gesteld dan enig ander boek, want mijns inziens scheen eindelijk het dringende probleem inzake de geschiedenis van het Oude Testament te zijn opgelost op een wijze die strookte met het beginsel van de menselijke evolutie, dat ik genoodzaakt ben op de geschiedenis van alle religie toe te passen." Kennelijk stemde de hogere kritiek in met zijn vooroordelen als evolutionist. En de twee theorieën dienen inderdaad een soortgelijk doel. Evenals evolutie de noodzaak zou wegnemen in een Schepper te geloven, zou Wellhausens hogere kritiek betekenen dat men niet hoeft te geloven dat de bijbel door God geïnspireerd werd.

In deze rationalistische twintigste eeuw lijkt de veronderstelling dat de bijbel niet het woord van God maar van mensen is, voor intellectuelen geloofwaardig. Zij vinden het veel gemakkelijker te geloven dat profetieën geschreven werden nadat ze vervuld waren dan ze als waarachtig te aanvaarden. Zij geven er de voorkeur aan de bijbelse verslagen over wonderen weg te redeneren als mythen, legenden of volksverhalen, in plaats van de mogelijkheid te beschouwen dat zulke wonderen werkelijk gebeurd zijn. Maar zo’n zienswijze getuigt van vooringenomenheid en biedt geen deugdelijke reden om de waarachtigheid van de bijbel te verwerpen. De hogere kritiek vertoont ernstige leemten, en haar aanval op de bijbel is er niet in geslaagd te bewijzen dat de bijbel niet het Woord van God is.

Ondersteunt de archeologie de bijbel?

De archeologie is een studieterrein dat op een veel hechtere grondslag rust dan de hogere kritiek. Archeologen hebben door te midden van de overblijfselen van vroegere beschavingen te graven, ons begrip van het leven in de oudheid in velerlei opzicht vergroot. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het archeologische bericht herhaaldelijk overeenstemt met wat wij in de bijbel lezen. Soms heeft de archeologie de bijbel zelfs tegenover zijn critici gerechtvaardigd.

Volgens het boek Daniël bijvoorbeeld was de laatste heerser in Babylon voordat dit rijk door de Perzen werd veroverd, een zoon genaamd Belsazar (Daniël 5:1-30). Aangezien er buiten de bijbel geen melding gemaakt scheen te worden van Belsazar, werd de beschuldiging geuit dat de bijbel onjuist was en dat deze man nooit had bestaan. Maar tijdens de negentiende eeuw werden er in enkele ruïnes in Zuid- Irak verscheidene kleine spijkerschriftcylinders gevonden. Daarop bleek onder meer een gebed voor de gezondheid van de oudste zoon van Nabonidus, de koning van Babylon, te staan. De naam van deze zoon? Belsazar.

Er was dus een Belsazar! Maar was hij koning toen Babylon viel? De meeste nadien gevonden documenten duidden hem aan als de zoon van de koning, de kroonprins. Maar een spijkerschriftdocument beschreven als het „Nabonidus gedicht" wierp meer licht op Belsazars ware positie. Daarin stond: „Hij [Nabonidus] gaf het leger in handen van de erfzoon, zijn eerstgeborene, de troepen van alom stelde hij onder diens bevel. Hij legde de macht uit zijn handen en gaf die ander de koningsheerschappij." Het koningschap werd dus aan Belsazar toevertrouwd. Dat maakte hem beslist in alle opzichten een koning! Deze relatie tussen Belsazar en zijn vader, Nabonidus, verklaart waarom Belsazar tijdens het bewuste laatste feestmaal in Babylon aanbood Daniël tot de derde heerser in het koninkrijk te maken (Daniël 5:16). Aangezien Nabonidus de eerste heerser was, was Belsazar zelf slechts de tweede heerser van Babylon.

Ander ondersteunend bewijsmateriaal

Ja, veel archeologische ontdekkingen hebben de historische nauwkeurigheid van de bijbel aangetoond. De bijbel bericht bijvoorbeeld dat nadat koning Salomo het koningschap van zijn vader, David, had overgenomen, Israël grote voorspoed genoot. Wij lezen: „Juda en Israël waren talrijk, zo talrijk als de zandkorrels die aan de zee zijn, terwijl zij aten en dronken en zich verheugden" (1 Koningen 4:20). Ter ondersteuning van deze bewering lezen wij: „Het archeologische bewijsmateriaal onthult dat er gedurende en na de tiende eeuw v. Chr., toen de door David bewerkstelligde vrede en voorspoed het mogelijk maakte vele nieuwe steden te bouwen, in Juda een bevolkingsexplosie was."

Later werden Israël en Juda twee natiën, en Israël veroverde het naburige land Moab. Eens kwam Moab, onder koning Mesa, in opstand, waarop Israël zich met Juda en het naburige koninkrijk Edom verbond om tegen Moab te strijden (2 Koningen 3:4-27). Het is opmerkelijk dat er in 1868 in Jordanië een stèle (een stenen plaat met inscriptie) werd ontdekt waarop in de Moabitische taal Mesa’s eigen verslag van dit conflict stond.

Voorts stond God in het jaar 740 v.G.T. toe dat het opstandige noordelijke koninkrijk Israël door de Assyriërs werd vernietigd (2 Koningen 17:6-18). Sprekend over het bijbelse verslag van deze gebeurtenis, merkt de archeologe Kathleen Kenyon op: „Men zou het vermoeden kunnen hebben dat veel hiervan een hyperbool is." Maar is dat zo? Zij voegt eraan toe: „Hetgeen door het archeologische bewijsmateriaal over de val van het koninkrijk Israël wordt onthuld, is bijna nog levendiger dan het bijbelse verslag erover. . . . De volledige vernietiging van de Israëlitische steden Samária en Hazor, en de ermee gepaard gaande verwoesting van Megiddo, vormt het op feiten berustende archeologische bewijs dat de [bijbel]schrijver niet overdreef."

Weer later vertelt de bijbel ons dat Jeruzalem ten tijde van koning Jojachin door de Babyloniërs belegerd en overwonnen werd. Deze gebeurtenis wordt vermeld in de Babylonische Kroniek, een door archeologen ontdekt spijkerschrifttablet. Daarop lezen wij: „De koning van Akkad [Babylon] . . . belegerde de stad Juda (iahudu) en de koning nam de stad in op de tweede dag van de maand Addaru." Jojachin werd naar Babylon gevoerd en gevangengezet. Maar volgens de bijbel werd hij later uit de gevangenis ontslagen en werd hem een voedselrantsoen toegewezen (2 Koningen 24:8-15; 25:27-30). Dit wordt door in Babylon gevonden administratieve documenten gestaafd, die onder meer melding maken van de rantsoenen die gegeven werden aan „Jaukîn, koning van Juda".

Over de relatie tussen de archeologie en de historische verslagen van de bijbel merkte professor David Noel Freedman op: „In het algemeen staaft de archeologie echter de historische deugdelijkheid van het bijbelse verslag. Het globale chronologische schema vanaf de patriarchen tot de tijd van het N[ieuwe] T[estament] sluit aan bij archeologische gegevens. . . . Toekomstige ontdekkingen zullen waarschijnlijk de huidige bescheiden visie bevestigen dat de bijbelse overlevering geworteld is in de geschiedenis, en getrouw is doorgegeven, zij het dan niet geschiedenis in de kritische of wetenschappelijke zin."

Vervolgens zegt hij over de pogingen van de critici om de bijbel in diskrediet te brengen: „De pogingen die door hedendaagse geleerden zijn gedaan om de bijbelse geschiedenis te reconstrueren — b.v. Wellhausens opvatting dat het patriarchale tijdperk een weerspiegeling van de gesplitste monarchie was; of de verwerping van de historiciteit van Mozes en de exodus en de daaruit voortvloeiende herstructurering van de Israëlitische geschiedenis door Noth en zijn aanhangers — zijn door zowel de archeologische gegevens als het bijbelse verslag tenietgedaan."

De val van Jericho

Wil dit zeggen dat de archeologie in alle gevallen met de bijbel overeenstemt? Nee, soms is er geen overeenstemming. Eén zo’n geval is de in het begin van dit hoofdstuk beschreven dramatische verovering van Jericho. Volgens de bijbel was Jericho de eerste stad die door Jozua werd veroverd toen hij de Israëlieten aanvoerde bij de intocht in het land Kanaän. De bijbelse chronologie geeft te kennen dat de stad viel in de eerste helft van de vijftiende eeuw v.G.T. Na de verovering werd Jericho volledig met vuur verbrand en bleef toen honderden jaren onbewoond. — Jozua 6:1-26; 1 Koningen 16:34.

Voor de Tweede Wereldoorlog werd de plaats waar naar men aannam Jericho had gelegen, door professor John Garstang blootgelegd. Hij bemerkte dat hij te doen had met een zeer oude stad, die vele malen verwoest en herbouwd was. Garstang ontdekte dat tijdens een van deze verwoestingen de muren als door een aardbeving ingestort waren en de stad volledig met vuur verbrand was. Volgens Garstang had dit omstreeks 1400 v.G.T. plaatsgevonden, wat niet zoveel verschilt van de datum die in de bijbel voor de vernietiging van Jericho door Jozua te kennen wordt gegeven.

Na de oorlog werden de opgravingen te Jericho door de archeologe Kathleen Kenyon voortgezet. Zij kwam tot de conclusie dat de ingestorte muren die Garstang had geïdentificeerd, uit een honderden jaren vroegere tijd dateerden dan hij dacht. Wel stelde zij vast dat er een grote vernietiging van Jericho moest hebben plaatsgevonden in de zestiende eeuw v.G.T., maar zei dat er zich gedurende de vijftiende eeuw — toen volgens de bijbel Jozua het land binnenviel — geen stad op de plek van Jericho bevond. Vervolgens vermeldt zij mogelijke aanwijzingen voor nog een vernietiging die in 1325 v.G.T. aldaar plaatsgevonden zou kunnen hebben en oppert de gedachte: „Als de vernietiging van Jericho in verband gebracht moet worden met een invasie onder leiding van Jozua, dan is dit [laatstgenoemde datum] de datum die de archeologie te kennen geeft."

Betekent dit dat de bijbel het bij het verkeerde eind heeft? Volstrekt niet. Wij moeten bedenken dat hoewel de archeologie ons een kijkje in het verleden geeft, dit niet altijd een zuivere kijk is. Soms is het beeld beslist troebel. Zoals één commentator opmerkte: „Het archeologische bewijsmateriaal is helaas fragmentarisch en daarom beperkt." Dit geldt vooral voor de vroegere perioden van de Israëlitische geschiedenis, aangezien het archeologische bewijsmateriaal niet duidelijk is. Ja, het bewijsmateriaal is zelfs nog minder duidelijk te Jericho, want de plek is ernstig door erosie aangetast.

De beperkingen van de archeologie

Archeologen zelf geven de beperkingen van hun wetenschap toe. Yohanan Aharoni bijvoorbeeld legt uit: „Wanneer het op historische of historisch- geografische interpretatie aankomt, stapt de archeoloog uit het rijk der exacte wetenschappen en moet hij zich verlaten op waardeoordelen en hypothesen om een uitgebreid historisch beeld te krijgen." Met betrekking tot de datums die aan diverse ontdekkingen worden toegeschreven, voegt hij eraan toe: „Wij moeten daarom altijd bedenken dat niet alle datums absoluut zijn en dat ze in afwisselende mate twijfelachtig zijn", hoewel hij van mening is dat de hedendaagse archeologen meer vertrouwen in hun dateringen kunnen hebben dan in het verleden het geval was.

In The World of the Old Testament wordt de vraag gesteld: „Hoe objectief of werkelijk wetenschappelijk is de archeologische methode?" Dan volgt het antwoord: „Archeologen zijn objectiever bij het blootleggen van de feiten dan bij het interpreteren ervan. Maar hun menselijke vooroordelen zullen ook van invloed zijn op de methoden waarvan zij zich bij het ’graven’ bedienen. Zij kunnen niet vermijden dat zij bij het doorgraven van de aardlagen hun bewijsmateriaal vernietigen, zodat zij hun ’experiment’ nooit kunnen toetsen door het te herhalen. Dit maakt de archeologie tot iets unieks onder de wetenschappen. Bovendien maakt het de archeologische verslaggeving tot een uiterst veeleisende taak vol valkuilen."

De archeologie kan dus zeer nuttig zijn, maar is net als elke menselijke krachtsinspanning feilbaar. Hoewel wij archeologische theorieën met belangstelling beschouwen, dienen wij ze nooit als onomstotelijke waarheid te bezien. Als archeologen hun vondsten interpreteren op een wijze die in tegenspraak is met de bijbel, dient men niet automatisch aan te nemen dat de bijbel het bij het verkeerde eind heeft en de archeologen het bij het rechte eind hebben. Zoals iedereen weet, zijn hun interpretaties aan verandering onderhevig.

Het is interessant op te merken dat professor John J. Bimson in 1981 opnieuw een onderzoek naar de vernietiging van Jericho instelde. Hij bestudeerde nauwkeurig de vurige vernietiging van Jericho die — volgens Kathleen Kenyon — in het midden van de zestiende eeuw v.G.T. had plaatsgevonden. Volgens hem paste niet alleen die vernietiging in het bijbelse verslag van Jozua’s vernietiging van de stad, maar komt ook het archeologische beeld van Kanaän in zijn geheel volmaakt overeen met de bijbelse beschrijving van Kanaän toen de Israëlieten het land binnenvielen. Hij wijst er derhalve op dat de archeologische datering onjuist is en oppert dat deze vernietiging in werkelijkheid in het midden van de vijftiende eeuw v.G.T., tijdens het leven van Jozua, heeft plaatsgevonden.

De bijbel, een boek van ware geschiedenis

Dit illustreert het feit dat archeologen het onderling vaak oneens zijn. Het wekt dan ook geen verbazing dat sommigen het niet met de bijbel eens zijn en anderen wel. Niettemin zijn sommige geleerden de historiciteit van de bijbel in het algemeen, zij het niet in elk detail, gaan respecteren. William Foxwell Albright gaf één denkwijze weer toen hij schreef: „Er is een algemene terugkeer tot het besef dat de religieuze geschiedenis van Israël, zowel globaal genomen als in feitendetails, nauwkeurig is. . . . Kortom, wij kunnen de bijbel nu weer van begin tot eind als een authentiek document van religieuze geschiedenis beschouwen."

De bijbel draagt trouwens zelf het stempel van nauwkeurige geschiedenis. Gebeurtenissen worden, in tegenstelling tot die van de meeste oude mythen en legenden, in verband gebracht met specifieke tijden en datums. Vele in de bijbel opgetekende gebeurtenissen worden gestaafd door inscripties die uit die tijden dateren. Wanneer er een verschil bestaat tussen de bijbel en de een of andere oude inscriptie, kan de tegenstrijdigheid vaak toegeschreven worden aan het feit dat heersers uit de oudheid hun eigen nederlagen liever verzwegen en hun successen graag ophemelden.

Ja, veel van die oude inscripties zijn niet zozeer geschiedenis als wel officiële propaganda. De bijbelschrijvers daarentegen leggen een uitzonderlijke eerlijkheid aan de dag. Grote figuren als Mozes en Aäron komen voor het voetlicht met al hun zwakke en sterke punten. Zelfs de tekortkomingen van de grote koning David worden niet verheeld. De gebreken van de natie in haar geheel worden herhaaldelijk aan de kaak gesteld. Deze openhartigheid beveelt de Hebreeuwse Geschriften als waarachtig en betrouwbaar aan en verleent gewicht aan de woorden van Jezus, die in gebed tot God zei: „Uw woord is waarheid." — Johannes 17:17.

Albright zei verder nog: „In elk geval torent de bijbel wat de inhoud betreft uit boven alle vroegere religieuze literatuur; en hij torent net zo indrukwekkend uit boven alle daaropvolgende literatuur wat de rechtstreekse eenvoud van zijn boodschap en de katholiciteit [allesomvattende reikwijdte] van zijn aantrekkingskracht op mensen uit alle landen en tijden betreft." Deze ’boven alles uittorenende boodschap’, en niet het getuigenis van geleerden, vormt het bewijs voor de inspiratie van de bijbel, zoals wij in latere hoofdstukken zullen zien. Laten wij hier echter opmerken dat hedendaagse rationalistische denkers er niet in zijn geslaagd te bewijzen dat de Hebreeuwse Geschriften geen ware geschiedenis bevatten, terwijl deze geschriften zelf elk bewijs leveren dat ze nauwkeurig zijn. Kan hetzelfde gezegd worden van de christelijke Griekse Geschriften, het „Nieuwe Testament"? Dat zullen wij in het volgende hoofdstuk beschouwen.

[Voetnoten]

„Hogere kritiek" (of „de historisch-kritische methode") is een term die wordt gebruikt om de studie van de bijbel te beschrijven die ten doel heeft bepaalde details zoals auteurschap, bronnenmateriaal en datum van compositie van elk boek na te gaan.

De Engelse dichter John Milton bijvoorbeeld schreef zijn verheven epische gedicht „Paradise Lost" in een heel andere stijl dan zijn gedicht „L’Allegro". En zijn politieke pamfletten werden in weer een andere stijl geschreven.

De meeste intellectuelen in deze tijd hellen over tot het rationalisme. Volgens het woordenboek betekent rationalisme het „zich verlaten op de rede als de basis voor het vaststellen van wat religieuze waarheid is". Rationalisten trachten alles in menselijke termen te verklaren, in plaats van de mogelijkheid van goddelijk optreden in aanmerking te nemen.

Interessant is dat een in de jaren ’70 in Noord- Syrië gevonden standbeeld van een oude heerser liet zien dat het niet vreemd was een heerser als koning aan te duiden wanneer hij, strikt gesproken, een lagere titel had. Het standbeeld was van een heerser van Gozan en was beschreven in het Assyrisch en het Aramees. De Assyrische inscriptie noemde de man stadhouder van Gozan, maar de parallelle Aramese inscriptie noemde hem koning. Het zou dus niet zonder precedent zijn dat Belsazar in de officiële Babylonische inscripties als kroonprins wordt aangeduid, terwijl hij in het Aramese geschrift van Daniël koning wordt genoemd.

In tegenstelling tot oude wereldlijke geschiedverhalen vermeldt de bijbel eerlijk de menselijke tekortkomingen van gerespecteerde figuren als Mozes en David

De waarde van de archeologie

„De archeologie verschaft een verzameling van oude gereedschappen en vaten, muren en gebouwen, wapens en decoraties. De meeste hiervan kunnen chronologisch gerangschikt worden alsook betrouwbaar geïdentificeerd worden met passende termen en contexten die in de bijbel zijn vervat. In deze zin bewaart de bijbel nauwkeurig in geschreven vorm zijn oude cultuurmilieu. De details van bijbelse verhalen zijn niet aan de fantasie van een schrijver ontsproten, maar zijn veeleer authentieke weerspiegelingen van de wereld waarin de geboekstaafde gebeurtenissen, van het aardse tot het miraculeuze, hebben plaatsgevonden." The Archaeological Encyclopedia of the Holy Land.

Wat de archeologie wel en niet kan

„De archeologie bevestigt noch de juistheid noch de onjuistheid van de bijbel in afdoende termen, maar ze vervult andere, heel belangrijke functies. Ze haalt tot op zekere hoogte de materiële wereld terug die door de bijbel wordt voorondersteld. Als wij bijvoorbeeld te weten komen van welke materialen een huis werd gebouwd, of hoe een ’hoge plaats’ eruitzag, wordt ons begrip van de tekst ten zeerste vergroot. Ten tweede vult ze het historische bericht aan. De Moabitische Steen bijvoorbeeld geeft de andere versie van het verhaal dat in 2 Koningen 3:4 e.v. wordt behandeld. . . . Ten derde onthult ze hoe de naburen van het oude Israël leefden en dachten — hetgeen op zichzelf interessant is en bovendien licht werpt op de gedachtenwereld waarin de denkwijze van het oude Israël zich ontwikkelde." Ebla A Revelation in Archaeology.

Milton schreef in verschillende stijlen, niet slechts in één stijl. Geloven bijbelcritici dat zijn werk het produkt van een aantal verschillende schrijvers is?

Het „Nabonidusgedicht" vermeldt dat Nabonidus het koningschap aan zijn eerstgeborene toevertrouwde

De Moabitische Steen geeft koning Mesa’s versie van het conflict tussen Moab en Israël

Officiële Babylonische annalen staven het bijbelse verslag over de val van Jeruzalem

Heeft de wetenschap de bijbel in het ongelijk gesteld?

In 1613 publiceerde de Italiaanse geleerde Galilei een werk dat bekendstaat als „Brieven over zonnevlekken". Daarin voerde hij bewijsmateriaal aan dat de aarde om de zon draait, en niet andersom. Hij bracht hierdoor een reeks gebeurtenissen op gang die er uiteindelijk toe leidden dat hij onder „sterke verdenking van ketterij" voor de rooms-katholieke inquisitie werd gebracht. Ten slotte werd hij gedwongen zijn „dwaling af te zweren". Waarom werd zijn denkbeeld als ketterij beschouwd? Omdat Galilei’s beschuldigers beweerden dat het in strijd was met wat de bijbel zegt.

TEGENWOORDIG is de algemene opvatting dat de bijbel onwetenschappelijk is, en sommigen wijzen als bewijs hiervoor op Galilei’s ervaringen. Maar is dit zo? Voor het antwoord op die vraag moeten wij bedenken dat de bijbel een boek is dat profetieën, geschiedenis, gebeden, wetten, raadgevingen alsook kennis omtrent God bevat. Het maakt er geen aanspraak op een wetenschappelijk leerboek te zijn. Wanneer de bijbel niettemin wetenschappelijke kwesties aanroert, is datgene wat erin wordt gezegd volkomen nauwkeurig.

Onze planeet Aarde

Beschouw bijvoorbeeld eens wat de bijbel over onze planeet, de aarde, zegt. In het boek Job lezen wij: „[God] spant het noorden uit over de lege ruimte, hangt de aarde op aan niets" (Job 26:7). Vergelijk dit met Jesaja’s verklaring, wanneer hij zegt: „Er is er Een die woont boven het rond der aarde" (Jesaja 40:22). Het beeld dat wordt overgebracht van een ronde aarde die in „de lege ruimte" ’aan niets hangt’, doet ons sterk denken aan de door astronauten gemaakte foto’s van de aardbol die in de lege ruimte zweeft.

Beschouw ook de verbazingwekkende waterkringloop van de aarde. Compton’s Encyclopedia beschrijft als volgt wat er gebeurt: „Water . . . verdampt van de oppervlakte der oceanen in de atmosfeer . . . Voortdurende luchtstromen in de aardatmosfeer voeren de vochtige lucht landinwaarts. Wanneer de lucht afkoelt, condenseert de damp en vormt waterdruppeltjes. Deze worden meestal gezien als wolken. Vaak verenigen de druppeltjes zich en vormen regendruppels. Is de atmosfeer koud genoeg, dan vormen zich sneeuwvlokken in plaats van regendruppels. In beide gevallen valt er water dat vanaf de oceaan een afstand van honderden of zelfs duizenden kilometers heeft afgelegd, naar het aardoppervlak. Daar verzamelt het zich in stromen of sijpelt in de grond en begint zijn reis terug naar de zee."

Dit opmerkelijke proces, dat leven op het droge land mogelijk maakt, werd ongeveer 3000 jaar geleden in eenvoudige, rechtstreekse bewoordingen treffend in de bijbel beschreven: „Alle rivieren stromen naar zee en de zee raakt niet vol. Naar de plaats waar ze begonnen zijn keren de rivieren terug om opnieuw te gaan stromen." — Prediker 1:7, Willibrordvertaling.

Misschien nog opmerkelijker is het inzicht in de geschiedenis der bergen dat uit de bijbel spreekt. In een leerboek over geologie staat het volgende: „Vanaf het Precambrium tot op heden vindt het aanhoudende proces van het formeren en vernietigen van bergen voortgang. . . . Niet alleen zijn er bergen uit de bodem van verdwenen zeeën ontstaan, maar vaak zijn ze ook lang na hun formatie onder het wateroppervlak weggezonken en vervolgens opnieuw naar boven gekomen."2 Vergelijk dit met de poëtische taal van de psalmist: „Met een waterdiepte net als een kleed hebt gij [de aarde] bedekt. De wateren stonden zelfs boven de bergen. Bergen rezen nu op, valleivlakten daalden — naar de plaats die gij ervoor hadt gegrondvest." — Psalm 104:6, 8.

„In het begin"

In het allereerste vers van de bijbel staat: „In het begin schiep God de hemel en de aarde" (Genesis 1:1). Geleerden hebben op grond van waarnemingen de theorie opgebouwd dat het stoffelijke universum inderdaad een begin heeft gehad. Het heeft niet altijd bestaan. De astronoom Robert Jastrow, een agnosticus in religieuze kwesties, schreef: „De details verschillen, maar de essentiële elementen in het astronomische en het bijbelse verslag van het ontstaan der dingen zijn hetzelfde: de keten van gebeurtenissen die tot de mens leidde, begon plotseling, op een scherp begrensd moment in de tijd, in een flits van licht en energie."3

Zeker, veel geleerden geloven weliswaar dat het universum een begin heeft gehad, maar aanvaarden niet de verklaring dat ’God schiep’. Niettemin geven sommigen nu toe dat het moeilijk is de bewijzen te negeren dat achter alles de een of andere intelligentie schuilt. Freeman Dyson, hoogleraar in de fysica, zegt: „Hoe meer ik het universum onderzoek en de details van de opbouw ervan bestudeer, des te meer aanwijzingen vind ik dat het universum in zekere zin geweten moet hebben dat wij zouden komen."

Dyson geeft vervolgens toe: „Als wetenschapper, getraind in de denkwijze en het taalgebruik van de twintigste eeuw in plaats van de achttiende, beweer ik niet dat de opbouw van het universum het bestaan van God bewijst. Ik beweer slechts dat de opbouw van het universum strookt met de hypothese dat intelligentie een essentiële rol in het functioneren ervan speelt."4 Zijn commentaar verraadt beslist de sceptische houding van onze tijd. Wordt dat scepticisme even buiten beschouwing gelaten, dan bemerkt men wel dat er een opmerkelijke overeenkomst bestaat tussen de moderne wetenschap en de verklaring in de bijbel: „In het begin schiep God de hemel en de aarde." — Genesis 1:1.

Gezondheid en hygiëne

Beschouw eens wat de bijbel te zeggen heeft over een ander terrein: gezondheid en hygiëne. Als een Israëliet een vlek op zijn huid had waarvan men vermoedde dat het melaatsheid was, werd hij in quarantaine geplaatst. „Al de dagen dat de plaag op hem is, zal hij onrein zijn. Hij is onrein. Hij dient afgezonderd te wonen. Buiten de legerplaats is zijn woonplaats" (Leviticus 13:46). Zelfs besmette kleren werden verbrand (Leviticus 13:52). In die dagen was dit een doeltreffende manier om te voorkomen dat de besmetting zich uitbreidde.

Nog een belangrijke wet had te maken met het zich ontdoen van menselijke uitwerpselen, die buiten de legerplaats begraven moesten worden (Deuteronomium 23:12, 13). Deze wet heeft Israël ongetwijfeld voor veel ziekten behoed. Zelfs in deze tijd ontstaan in sommige landen ernstige gezondheidsproblemen doordat men zich niet op juiste wijze van menselijke uitwerpselen ontdoet. Als mensen in die landen zich alleen maar zouden houden aan de wet die duizenden jaren geleden in de bijbel werd opgetekend, zouden zij veel gezonder zijn.

De hoge bijbelse standaard inzake gezondheidszorg omvatte zelfs de mentale gezondheid. Een bijbelse spreuk luidde: „Een kalm hart is het leven van het vleselijke organisme, maar jaloezie is verrotting voor de beenderen" (Spreuken 14:30). In recente jaren heeft medisch onderzoek aangetoond dat onze geesteshouding inderdaad van invloed is op onze fysieke gezondheid. Dr. C. B. Thomas van de Johns Hopkins-universiteit observeerde bijvoorbeeld gedurende zestien jaar meer dan duizend afgestudeerden en vergeleek hun psychische kenmerkende eigenschappen met hun vatbaarheid voor ziekten. Eén ding viel haar op: De afgestudeerden die het vatbaarst waren voor ziekte, waren degenen die zich onder druk het kwaadst maakten en het bezorgdst waren.

Wat zegt de bijbel?

Als de bijbel op wetenschappelijke terreinen zo nauwkeurig is, waarom zei de Katholieke Kerk dan dat Galilei’s leer dat de aarde zich om de zon bewoog, onbijbels was? Vanwege de wijze waarop de kerkelijke autoriteiten bepaalde bijbelverzen interpreteerden.6 Hadden zij het bij het rechte eind? Laten wij eens twee van de door hen aangehaalde passages lezen en zien of zij gelijk hadden.

Eén passage luidt: „De zon komt op en de zon gaat onder, en haast zich dan weer naar de plaats waar haar loop begint" (Prediker 1:5, WV). Het argument van de Kerk was dat uitdrukkingen als „de zon komt op" en „de zon gaat onder" betekenen dat de zon, niet de aarde, zich beweegt. Maar zelfs in deze tijd zeggen wij dat de zon opkomt en ondergaat, en de meesten van ons weten dat de aarde zich beweegt, niet de zon. Als wij uitdrukkingen zoals deze gebruiken, beschrijven wij slechts de schijnbare beweging van de zon zoals die zich aan een menselijke waarnemer voordoet. De bijbelschrijver deed precies hetzelfde.

De andere passage luidt: „Gij grondde de aarde op haar zuilen, onwrikbaar, eeuwig van duur" (Psalm 104:5, WV). De uitleg die hieraan werd gegeven, was dat de aarde nadat ze geschapen was, nooit zou kunnen bewegen. In feite beklemtoont het vers echter de bestendigheid van de aarde, niet haar onbeweeglijkheid. De aarde zal „onwrikbaar" standhouden, ofte wel nooit vernietigd worden, zoals andere bijbelverzen bevestigen (Psalm 37:29; Prediker 1:4). Ook deze schriftplaats heeft niets te maken met de relatieve beweging van de aarde en de zon. In Galilei’s tijd verhinderde de Kerk, niet de bijbel, een open wetenschappelijke discussie.

Evolutie en schepping

Er is echter een terrein waarop volgens velen de moderne wetenschap en de bijbel het hopeloos oneens zijn. De meeste geleerden geloven in de evolutietheorie, die leert dat alle levende organismen zijn geëvolueerd uit een eenvoudige levensvorm die miljoenen jaren geleden tot bestaan kwam. De bijbel daarentegen leert dat elke hoofdgroep van levende organismen specifiek geschapen werd en zich slechts „naar zijn soort" voortplant. De mens werd volgens de bijbel geschapen „uit stof van de aardbodem" (Genesis 1:21; 2:7). Is dit een flagrante wetenschappelijke dwaling in de bijbel? Laten wij, alvorens een oordeel te vellen, eens nader beschouwen wat de wetenschap weet, in tegenstelling tot wat ze theoretiseert.

De evolutietheorie werd gedurende de afgelopen eeuw door Charles Darwin gepopulariseerd. Toen Darwin op de Galápagos eilanden in de Grote Oceaan was, maakte het diepe indruk op hem dat hij op de verschillende eilanden verschillende soorten vinken aantrof, die, zo concludeerde hij, allemaal van slechts één voorouderlijke soort moesten afstammen. Gedeeltelijk tengevolge van deze waarneming propageerde hij de theorie dat alle levende organismen afkomstig zijn van één oorspronkelijke, eenvoudige levensvorm. De stuwkracht achter de evolutie van hogere dieren uit lagere was, zo verklaarde hij, natuurlijke selectie, het overleven van de geschiktsten. Dank zij de evolutie, zo beweerde hij, ontwikkelden zich landdieren uit vissen, vogels uit reptielen, enzovoort.

Wat Darwin op die geïsoleerde eilanden waarnam, was feitelijk niet in strijd met de bijbel, die ruimte laat voor variatie binnen een hoofdsoort van leven. Alle mensenrassen stammen bijvoorbeeld van slechts één oorspronkelijk mensenpaar af (Genesis 2:7, 22-24). Het is dus niet vreemd dat die verschillende soorten vinken afkomstig waren van een gemeenschappelijke voorouderlijke soort. Maar ze bleven vinken. Ze evolueerden niet tot haviken of arenden.

Noch door de verschillende soorten vinken noch door iets anders wat Darwin zag, werd bewezen dat alle levensvormen, hetzij haaien of zeemeeuwen, olifanten of aardwormen, een gemeenschappelijke voorouder hebben. Niettemin beweren veel geleerden dat evolutie niet langer slechts een theorie, maar een feit is. Anderen, die weliswaar erkennen dat er problemen aan de theorie kleven, zeggen dat zij er toch in geloven. Het is populair om in evolutie te geloven. Wij dienen echter te weten of er zulke sterke bewijzen voor evolutie zijn dat de bijbel het wel bij het verkeerde eind moet hebben.

Is ze bewezen?

Hoe kan de evolutietheorie getoetst worden? De meest voor de hand liggende manier is het fossielenverslag te onderzoeken om te zien of er werkelijk een geleidelijke verandering van de ene soort in de andere heeft plaatsgevonden. Is dit zo? Nee, zoals een aantal geleerden eerlijk toegeeft. De evolutionist Francis Hitching schrijft: „Als u schakels tussen hoofdgroepen van dieren zoekt, die zijn er eenvoudig niet." Dit gebrek aan bewijsmateriaal in het fossielenverslag treedt zo duidelijk aan het licht dat evolutionisten met alternatieven voor Darwins theorie van geleidelijke verandering voor de dag zijn gekomen. De waarheid is evenwel dat de plotselinge verschijning van diersoorten in het fossielenverslag veeleer een ondersteuning voor specifieke schepping dan voor evolutie vormt.

Bovendien toont Hitching aan dat levende schepselen geprogrammeerd zijn om zich naar hun soort voort te planten in plaats van tot iets anders te evolueren. Hij zegt: „Levende cellen dupliceren zich met een vrijwel volkomen precisie. De foutenmarge is zo minimaal dat geen door mensen gemaakte machine die kan benaderen. Er zijn ook ingebouwde beperkingen. Planten bereiken een bepaalde grootte en groeien gewoon niet verder. Fruitvliegjes weigeren onder alle tot dusver uitgedachte omstandigheden iets anders te worden dan fruitvliegjes."8 Door geleerden gedurende vele tientallen jaren teweeggebrachte mutaties in fruitvliegjes konden deze niet tot iets anders doen evolueren.

De oorsprong van het leven

Een andere lastige vraag die evolutionisten niet hebben kunnen beantwoorden, is: Wat was de oorsprong van het leven? Hoe is de eerste eenvoudige levensvorm — waarvan wij allen zouden zijn afgestamd — ontstaan? Eeuwen geleden zou dit schijnbaar geen probleem hebben gevormd. De meeste mensen dachten toen dat vliegen uit rottend vlees konden ontstaan en dat een hoop oude vodden spontaan muizen kon voortbrengen. Maar ruim honderd jaar geleden toonde de Franse chemicus Louis Pasteur duidelijk aan dat leven alleen uit reeds bestaand leven kan ontstaan.

Hoe verklaren evolutionisten dus de oorsprong van het leven? Volgens de populairste theorie werd miljoenen jaren geleden door een toevallige combinatie van chemische verbindingen en energie een spontane generatie van leven teweeggebracht. Wat valt er te zeggen over het door Pasteur bewezen principe? The World Book Encyclopedia legt uit: „Pasteur toonde aan dat onder de chemische en fysische omstandigheden die thans op aarde heersen, leven niet spontaan kan ontstaan. Miljarden jaren geleden waren de chemische en fysische omstandigheden op aarde echter heel anders"!

Maar zelfs onder heel andere omstandigheden bestaat er een enorme kloof tussen niet-levende materie en het eenvoudigste levende organisme. Michael Denton zegt in zijn boek Evolution: A Theory in Crisis: „Tussen een levende cel en het in de hoogste mate geordende niet-biologische systeem, zoals een kristal of een sneeuwvlokje, bestaat een kloof die zo groot en absoluut is als men zich maar kan indenken." Het denkbeeld dat niet-levende materie door enig blind toeval tot leven kon komen, is ten enenmale onmogelijk. De verklaring die de bijbel geeft, dat ’leven ontstond uit leven’ aangezien leven door God werd geschapen, strookt op overtuigende wijze met de feiten.

Waarom men niet in schepping gelooft

In weerwil van de problemen die aan de evolutietheorie kleven, wordt het geloof in schepping tegenwoordig als onwetenschappelijk, ja zelfs als zonderling beschouwd. Hoe komt dit? Waarom verwerpt zelfs een autoriteit als Francis Hitching, die eerlijk de zwakke punten van de evolutie doet uitkomen, het denkbeeld van schepping? Michael Denton verklaart dat evolutie, met al haar gebreken, onderwezen zal blijven worden omdat theorieën die met schepping verband houden, „ronduit gezegd bovennatuurlijke oorzaken oproepen". Met andere woorden, het feit dat bij schepping een Schepper betrokken is, maakt het onaanvaardbaar. Dit is beslist dezelfde soort cirkelredenering die wij in het geval van wonderen tegenkwamen: Wonderen zijn onmogelijk omdat ze wonderbaar zijn!

Daarbij komt nog dat de evolutietheorie zelf vanuit wetenschappelijk oogpunt bezien aan sterke verdenking onderhevig is. Michael Denton vervolgt: „Aangezien [Darwins evolutietheorie] in de grond der zaak een theorie is die een historische reconstructie biedt, is ze onmogelijk door experimenten of rechtstreekse waarneming na te gaan, hetgeen in de wetenschap normaal is. . . . Bovendien houdt de evolutietheorie zich met een reeks unieke gebeurtenissen bezig: de oorsprong van het leven, de oorsprong van intelligentie, enzovoort. Unieke gebeurtenissen zijn niet te herhalen en kunnen op generlei wijze experimenteel onderzocht worden." De waarheid is dat de evolutietheorie, ondanks haar populariteit, allerminst vrij is van hiaten en problemen. Ze biedt geen goede reden om het bijbelse verslag over de oorsprong van het leven te verwerpen. Het eerste hoofdstuk van Genesis verschaft een alleszins redelijk verslag van de wijze waarop deze „niet te herhalen" „unieke gebeurtenissen" tijdens scheppings- 'dagen' die zich over millennia uitstrekten, tot stand kwamen.

Wat valt er te zeggen over de Vloed?

Velen wijzen op nog een vermeende tegenstrijdigheid tussen de bijbel en de moderne wetenschap. In het boek Genesis lezen wij dat de goddeloosheid van de mensen duizenden jaren geleden zo groot was dat God besloot hen te vernietigen. Hij droeg de rechtvaardige man Noach echter op een groot houten vaartuig, een ark, te bouwen. Vervolgens bracht God een vloed over de mensheid. Alleen Noach en zijn gezin bleven, te zamen met exemplaren van alle diersoorten, in leven. De Vloed was zo groot dat „alle hoge bergen die er onder de ganse hemel waren, bedekt werden". — Genesis 7:19.

Waar kwam al het water vandaan, zodat de hele aarde bedekt werd? De bijbel zelf geeft het antwoord. Vroeg in het scheppingsproces, toen het uitspansel van de atmosfeer vorm begon aan te nemen, ontstonden er „wateren . . . onder het uitspansel" en „wateren . . . boven het uitspansel" (Genesis 1:7; 2 Petrus 3:5). Toen de Vloed kwam, zo zegt de bijbel, „werden de sluizen van de hemel geopend" (Genesis 7:11). Klaarblijkelijk kwamen de „wateren . . . boven het uitspansel" naar beneden en verschaften veel van het water voor de overstroming.

In hedendaagse leerboeken wordt over het algemeen weinig geloof gehecht aan een universele vloed. De vraag dringt zich dus aan ons op: Is de Vloed slechts een mythe, of heeft die werkelijk plaatsgehad? Alvorens die vraag te beantwoorden, dienen wij op te merken dat latere aanbidders van Jehovah de Vloed als ware geschiedenis aanvaardden; zij beschouwden de Vloed niet als een mythe. Jesaja, Jezus, Paulus en Petrus behoorden tot degenen die ernaar verwezen als iets wat werkelijk had plaatsgevonden (Jesaja 54:9; Matthéüs 24:37-39; Hebreeën 11:7; 1 Petrus 3:20, 21; 2 Petrus 2:5; 3:5-7). Maar er zijn vragen die beantwoord moeten worden in verband met deze universele Vloed.

Het vloedwater

Is om te beginnen het denkbeeld dat de hele aarde door water overstroomd werd, niet te vergezocht? Eigenlijk niet. In feite wordt de aarde tot op zekere hoogte nog steeds door water overstroomd. Zeventig procent van het aardoppervlak wordt door water bedekt en slechts 30 procent is droog land. Bovendien is 75 procent van de zoetwatervoorraad van de aarde opgeslagen in gletsjers en in ijskappen aan de polen. Indien al dit ijs zou smelten, zou het zeeniveau veel hoger rijzen. Steden als New York en Tokio zouden verdwijnen.

Daar komt nog bij wat The New Encyclopædia Britannica zegt: „De gemiddelde diepte van alle zeeën is geschat op 3790 meter, een cijfer dat aanzienlijk groter is dan dat van de gemiddelde hoogte van het land boven zeeniveau, welke 840 meter bedraagt. Als de gemiddelde diepte wordt vermenigvuldigd met het bijbehorende oppervlak, is het volume van de Wereldoceaan 11 maal het volume van het land boven zeeniveau." Als alles genivelleerd zou worden — als de bergen glad gestreken en de diepe zeebekkens opgevuld zouden worden — zou dus de gehele aarde met een duizenden meters dikke laag zeewater bedekt zijn.

Wilde de Vloed plaatsgehad hebben, dan zouden de zeebekkens vóór de Vloed ondieper geweest moeten zijn en de bergen lager dan ze nu zijn. Is dit mogelijk? Welnu, één leerboek zegt: „Waar de bergen van de wereld zich nu tot duizelingwekkende hoogten verheffen, strekten zich eens, miljoenen jaren geleden, oceanen en vlakten in saaie eentonigheid uit. . . . De verschuivingen van de continentale schollen veroorzaken dat het land zowel tot hoogten oprijst waar alleen de gehardste dieren en planten in leven kunnen blijven als, in het andere uiterste, daalt en in verborgen pracht diep onder de oppervlakte van de zee ligt." Aangezien de bergen en de zeebekkens rijzen en dalen, is het duidelijk dat de bergen eens niet zo hoog waren als ze nu zijn en de grote zeebekkens niet zo diep.

Wat gebeurde er na de Vloed met het vloedwater? Dat moet in de zeebekkens zijn afgevloeid. Hoe? Geleerden geloven dat de continenten op reusachtige schollen of platen rusten. De verschuiving van deze schollen kan veranderingen in het niveau van het aardoppervlak veroorzaken. In deze tijd komen op sommige plaatsen aan de rand van de schollen onderwaterdiepten voor van meer dan tien kilometer. Het kan heel goed zijn dat de schollen — misschien tengevolge van de Vloed zelf — zijn gaan schuiven, de zeebodem zonk en de grote troggen zich openden, waardoor het water van het land kon wegvloeien.

Zijn er sporen van de Vloed?

Als wij aannemen dat er een grote vloed geweest zou kunnen zijn, waarom hebben geleerden er dan geen spoor van gevonden? Misschien hebben zij dat wel, maar zij interpreteren het bewijsmateriaal op een andere manier. De orthodoxe wetenschap leert bijvoorbeeld dat het aardoppervlak op veel plaatsen tijdens een reeks ijstijden door geweldige gletsjers gevormd is. Maar de schijnbare aanwijzingen voor glaciale werking kunnen soms het gevolg zijn van de werking van water. Zeer waarschijnlijk werden derhalve enkele van de aanwijzingen voor de Vloed verkeerd geïnterpreteerd als aanwijzingen voor een ijstijd.

Dit soort fouten zijn gemaakt. Over de tijd waarin geleerden hun theorie van de ijstijden ontwikkelden, lezen wij: „Zij vonden in elk stadium van de geologische geschiedenis ijstijden, in overeenstemming met de filosofie van uniformiteit. Op grond van een zorgvuldig hernieuwd onderzoek van het bewijsmateriaal in recente jaren, heeft men echter veel van deze ijstijden verworpen; formaties die eens als glaciale morenes werden geïdentificeerd, zijn geherinterpreteerd als beddingen die gelegd zijn door modderstromen, onderzeese aardverschuivingen en troebelingsstromen: lawines van troebel water die slib, zand en grind over de diepzeebodem afzetten."

Nog een aanwijzing voor de Vloed schijnt in het fossielenverslag aangetroffen te worden. Volgens dit verslag beslopen eens grote sabeltijgers hun prooi in Europa, zwierven er paarden groter dan enige nu levende rond in Noord-Amerika en foerageerden er mammoeten in Siberië. Toen stierven over de gehele wereld zoogdiersoorten uit. Terzelfder tijd veranderde plotseling het klimaat. Tienduizenden mammoeten werden in Siberië gedood en snel ingevroren. Alfred Wallace, de welbekende tijdgenoot van Charles Darwin, vermoedde dat zo’n wijdverbreide vernietiging door een of andere uitzonderlijke wereldomvattende gebeurtenis veroorzaakt moest zijn. Velen hebben betoogd dat deze gebeurtenis de Vloed was.

Een redactioneel artikel in het tijdschrift Biblical Archaeologist merkte op: „Het is belangrijk te bedenken dat het verhaal van een grote vloed een van de wijdstverbreide overleveringen in de menselijke cultuur is . . . Niettemin is het heel goed mogelijk dat er achter de oudste overleveringen die in bronnen uit het Nabije Oosten zijn aangetroffen, een echte vloed van gigantische afmetingen schuilt die uit een van de pluviale perioden . . . vele duizenden jaren geleden stamt." De pluviale perioden waren tijden waarin het aardoppervlak veel natter was dan thans. Zoetwatermeren over de gehele wereld waren veel groter. Men theoretiseert dat de natheid werd veroorzaakt door zware regens die in verband worden gebracht met het einde van de ijstijden. Maar sommigen hebben geopperd dat bij één gelegenheid de extreme natheid van het aardoppervlak een gevolg was van de Vloed.

De mensheid is het niet vergeten

John McCampbell, hoogleraar in de geologie, schreef eens: „De essentiële verschillen tussen de bijbelse catastrofetheorie [de Vloed] en het evolutionaire actualisme hebben geen betrekking op de door de geologie verschafte gegevens, maar op de interpretaties van die gegevens. Aan welke interpretatie de voorkeur wordt gegeven, zal grotendeels afhangen van de achtergrond en de vooronderstellingen van de individuele student."

Dat de Vloed werkelijk heeft plaatsgehad, blijkt uit het feit dat de mensheid dit gebeuren nooit is vergeten. Over de gehele wereld, op plaatsen zo ver uiteenliggend als Alaska en de Zuidzee-eilanden, treft men oude verhalen erover aan. Inheemse, precolumbiaanse beschavingen van Amerika, alsook de Aborigines van Australië, hebben allemaal hun verhalen over de Vloed. Hoewel sommige van de verslagen verschillen als het op details aankomt, klinkt in bijna alle versies het fundamentele feit door dat de aarde overstroomd werd en slechts enkele personen in een door mensen gemaakt vaartuig werden gered. De enige verklaring voor zo’n wijdverbreide aanvaarding is dat de Vloed een historische gebeurtenis was.

Op essentiële punten strookt de bijbel dus met de moderne wetenschap. Waar een conflict tussen beide bestaat, is het door de geleerden aangevoerde bewijsmateriaal twijfelachtig. Waar ze overeenstemmen, is de bijbel vaak zo nauwkeurig dat wij wel moeten geloven dat de daarin vervatte inlichtingen afkomstig zijn van een bovenmenselijke intelligentie. Ja, dat de bijbel met de bewezen wetenschap overeenstemt, vormt nog een bewijs dat de bijbel het woord van God is en niet dat van mensen.

„Uit stof"

„The World Book Encyclopedia" bericht: „Alle chemische elementen waaruit levende organismen bestaan, komen ook in niet-levende materie voor." Met andere woorden, de fundamentele chemische verbindingen die nodig zijn om levende organismen te maken, met inbegrip van de mens, worden ook in de aarde zelf aangetroffen. Dit strookt met wat de bijbel zegt: „En Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem." — Genesis 2:7.

„Naar Gods beeld"

Sommigen wijzen op fysieke overeenkomsten tussen de mens en enkele van de dieren om hun verwantschap te bewijzen. Zij moeten evenwel toegeven dat de mentale capaciteiten van de mens verre superieur zijn aan die van enig dier. Waarom beschikt de mens over het vermogen om plannen te maken en de wereld om hem heen te organiseren, bezit hij het vermogen om lief te hebben en heeft hij een hoge intelligentie, een geweten, alsook een besef van het verleden, het heden en de toekomst? De evolutie kan dit niet beantwoorden. Maar de bijbel wel, want daarin staat: „God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem" (Genesis 1:27). Wat de mentale en morele eigenschappen en vermogens van de mens betreft, is hij een weerspiegeling van zijn hemelse Vader.

De bijbelse beschrijving dat de aarde in de ruimte hangt, strookt heel goed met datgene wat astronauten naar verluidt gezien hebben

De bijbel laat zich er niet over uit of de aarde om de zon draait of de zon om de aarde

Als de aarde genivelleerd zou worden, zonder bergen of afgronden, zou ze volledig bedekt zijn met een dikke waterlaag

Er zijn mammoeten gevonden die na hun dood snel ingevroren zijn

Louis Pasteur bewees dat leven alleen uit reeds bestaand leven kan ontstaan

De bijbel biedt een nauwkeurige beschrijving van de waterkringloop van de aarde

Terug