Vroeger, in de tijd van het nomadisme, werd er in Saint-Luc slechts één keer in het jaar brood gebakken. Om beurt moest een familie een week lang op voorhand de oven stoken. Toen die heet genoeg was, werden er honderden broden in gebakken, genoeg voor alle families van het hele dorp. Het deeg bevatte granen (vooral rogge, maar ook wat tarwe en maïs) en aardappelen (ter plaatse gekookt en tot puree gemaakt).
De broden werden in de oven "geschoten", en er terug weer uitgehaald, met een stok van ongeveer vier meter lang. Via een klein deurtje kon men ze in de gaten houden, want als men langs de grote ovendeur zou kijken ging er teveel warmte verloren. Als de broden gebakken waren, legde men ze te koelen op rekken.
Na enkele weken begon het brood natuurlijk hard te worden, na enkele maanden waren het net stenen. Men hakte er dan stukken af, die men weekte in melk of marmottenbouillon om ze malser en dus eetbaar te maken.
|
|
De oude dorpsoven ("le four banal"), |
naar de
homepage