Een overwinning op de dood Ook voor u mogelijk?

Tenzij anders vermeld, zijn alle aangehaalde bijbelteksten genomen uit de Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift, uitgave 1990.

EEN overwinning op de dood! Wat een verrukkelijk idee! De gedachte alleen al is hartverwarmend. Maar sinds onheuglijke tijden is het precies andersom geweest. De dood heeft als overwinnaar over de mensheid geregeerd. Dus hoe zou het ooit tot zo’n ommekeer kunnen komen? Wie zou zoiets tot stand kunnen brengen? Is een overwinning op de dood mogelijk voor u?

DE OORSPRONG VAN DE DOOD

2 De dood is een realiteit, en geen fabeltje, zoals onze door droefheid gekwelde mensheid maar al te goed weet. Wat de oorsprong van de dood betreft wordt in de Rigveda, een hindoegeschrift, Yama beschreven als de eerste mens die stierf. Volgens de Rigveda is Yama een andere naam voor de eerste mens, en had hij een tweelingzuster, Yami, de eerste vrouw. Wij lezen: „Verwerf een zoon, de spruit van zijn vader, indachtig de aarde en toekomstige dagen. Ja, dit vragen de Onsterfelijken verlangend van u: nageslacht van de enige bestaande sterveling" (10, 1, 3).1 De Rigveda omschrijft dus Yama als „de enige bestaande sterveling", dat wil zeggen, de eerste mens, en zegt dat de Hemel wilde dat hij nakomelingen verwekte ter wille van „de aarde en toekomstige dagen".

3 De Rigveda beschrijft de intrede van de dood onder de mensheid als volgt: „Hij [Yama] koos, ter wille van God, de dood als zijn deel. Hij koos niet een eeuwig leven tot welzijn van de mens" (10, 13, 4). Het is interessant dat Yama „beëindiging" betekent.2 Een passende betekenis voor degene die volgens de overlevering het eeuwige leven op aarde heeft doen ophouden.

4 In deze aanhalingen uit de Rigveda lijken herinneringen door te klinken aan het oudere verslag in de bijbel over de eerste man en vrouw, en over de wijze waarop zij de dood over de mensheid hebben gebracht. Het bijbelse verslag onthult bijvoorbeeld dat de eerste man en vrouw nauw verwant waren. Adam zei: „Dit is eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees" (Genesis 2:23). Ook gebood God het eerste mensenpaar: „Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde" (Genesis 1:28). Adam, de eerste mens, verwierp door zijn opzettelijk ongehoorzame handelwijze eveneens het leven en koos de dood. Dat was niet tot welzijn van de mensheid, want het had tot gevolg dat al zijn nakomelingen het eeuwige leven verloren door Gods vonnis, dat door middel van de natuurlijke erfelijkheidswetten werd voltrokken. De bijbel verklaart dan ook: „En tot Adam zei hij: ’Omdat gij naar de stem van uw vrouw hebt geluisterd en van de boom zijt gaan eten waaromtrent ik u geboden had: „Gij moogt daarvan niet eten", is de aardbodem om uwentwil vervloekt. Met smart zult gij de opbrengst ervan eten al de dagen van uw leven. In het zweet van uw aangezicht zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem terugkeert, want daaruit werdt gij genomen. Want stof zijt gij en tot stof zult gij terugkeren.’" — Genesis 3:17, 19.

5 De bijbel legt uit welke gevolgen de handelwijze van de eerste mens voor zijn nageslacht had: „Daarom, zoals door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, en aldus de dood zich tot alle mensen heeft uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden." Dit laat duidelijk zien dat de dood de straf was voor ongehoorzaamheid aan God de Schepper. Ongehoorzaamheid aan God is zonde. En „het loon dat de zonde betaalt, is de dood". — Romeinen 5:12; 6:23.

6 De Rigveda laat zien dat de zonde een schending van de goddelijke wet is, en dat daarop de doodstraf staat. Wij lezen: „Welke wet van u, o God, o Varuna, wij ook dag aan dag schenden, daar wij mensen zijn, geef ons niet ten prooi aan de dood, om door u in gramschap te worden vernietigd" (1, 25, 1, 2). De vedische schrijvers hadden kennelijk een besef van zonde en bezagen de dood als een straf voor zonde, en zij trachtten hun goden door gebeden en offers milder te stemmen. Veel Rigveda-hymnen behelzen gebeden om zonden weg te doen en bezingen offers om hun goden te verzoenen. Verder maakten deze schrijvers hun god Varuna tot de handhaver van morele wetten, blijkbaar vanuit het gevoel dat zij morele verplichtingen jegens de Hemel hadden.3

VREES VOOR DE DOOD

7 De dood is beslist een ervaring die het mensdom veel leed bezorgt. Voor de diepbedroefde nabestaanden gaat hij gepaard met een tragisch verlies en een gevoel van totale hulpeloosheid. De mensheid in het algemeen koestert geen vriendschappelijke gevoelens ten aanzien van de dood. Het Sanskritwoord voor dood is mrtyu. De Rigveda schildert Mrtyu af als de verpersoonlijkte Dood en als de zoon van Bhaya (Vrees). Dat duidt op de nauwe relatie tussen vrees en dood. En inderdaad blijkt uit vermeldingen van de dood in vroege vedische geschriften duidelijk dat de dood met vrees werd bezien.4

8 De hindoeschrijver Rohit Mehta geeft toe dat de dood bij veel mensen vrees opwekt.5 In een bespreking van een allegorie in de Katha-Upanishad, een hindoegeschrift, schreef Mehta: „Waarom was de Dood niet bereid zijn geheim aan de jonge en onbevreesde ondervrager bekend te maken? Misschien dacht Yama dat de sterfelijke mens, als hij het geheim van de Dood kende, ook stellig geen vrees voor de dood zou hebben."

9 Deze vrees voor de dood houdt de mensheid gevangen in geestelijke slavernij aan allerlei bijgelovigheden en voortekens. De bijbel spreekt over „allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren" (Hebreeën 2:15). Hoe zijn mensen door vrees voor de dood in slavernij gehouden? Door talloze beperkende voortekens, gebruiken en bijgelovigheden die de vrijheid van handelen in het leven aan banden leggen. Het hindoehandboek „Kennis van voortekens" bijvoorbeeld houdt zich in het bijzonder bezig met astrologie.6 Er was een verzameling voortekens die de „Wet van de hagedis" heette.7 Het slechtste voorteken was een kat die iemands pad kruiste. Dat betekende de dood. Al die angst voor voortekens berust op vrees voor de dood, die de wijze waarop iemand zijn leven leidt diepgaand beïnvloedt. Ongetwijfeld zal een begrip van wat de dood werkelijk is er veel toe bijdragen die vrees weg te nemen.

WAT IS DE ZIEL EN WAT IS DE GEEST?

10 Waar zijn de doden? In welke toestand verkeren zij die sterven? Wat gebeurt er eigenlijk bij de dood? De onzekerheid omtrent de toestand van de doden houdt voor een belangrijk deel verband met het begrip van het woord „ziel" en het woord „geest". Om de waarheid betreffende de bovenstaande vragen te weten te komen, moet men onderscheid maken tussen de oorspronkelijke betekenis van deze twee woorden en de latere interpretatie die religieuze commentators eraan hebben gegeven. Om de waarheid over deze onderwerpen te weten, moet men op zijn hoede zijn voor vooropgezette ideeën die berusten op de bespiegelingen van louter menselijke uitleggers. Interpretaties van menselijke religieuze leraren verschillen vaak van elkaar. Daarom wijken sommige interpretaties ook beslist af van de grondbetekenis van de woorden „ziel" en „geest".

11 Het woord „ziel" wordt bijvoorbeeld heel dikwijls gebruikt om het Sanskritwoord atma te vertalen. Is dit juist? Sommigen leiden dit Sanskritwoord af van an, dat „ademen" betekent; anderen van at, dat „bewegen" betekent; en weer anderen van va, dat „blazen" betekent. De oudste afleiding is naar men gelooft van een grondwoord dat „ademen" betekent.8 Dit is interessant wanneer wij het vergelijken met de woorden voor „geest" in de talen waarin het grootste deel van de bijbel oorspronkelijk geschreven werd, het Hebreeuws en het Grieks. Zowel het Hebreeuwse woord (roe´ach) als het Griekse woord (pneu´ma) heeft als grondbetekenis „adem" of „wind".

12 Deze Hebreeuwse en Griekse woorden voor „geest" worden op vele verschillende manieren gebruikt. Maar in al hun toepassingen hebben ze iets gemeen: Ze hebben allemaal betrekking op iets wat voor mensenogen onzichtbaar is en wat zich kenbaar maakt als een in beweging zijnde kracht — zoals adem of wind.9 Het is dus duidelijk dat het Sanskritwoord atma beter vertaald kan worden met „geest" dan met „ziel". Toen de zin „God is een Geest" in het Sanskrit werd vertaald, luidde de weergave derhalve „Ishwar atma" (Johannes 4:24). Dat is omdat God zowel onzichtbaar als krachtig is, zoals de woorden „geest" en atma te kennen geven. Maar God is natuurlijk niet een geest die zijn lichaam heeft afgelegd en is dat ook nooit geweest. God is altijd een absolute Geest geweest en zal dat ook altijd zijn!

13 In Genesis 2:7 in de bijbel lezen wij de uitspraak: „De mens werd een levende ziel." Hier treffen wij het woord „ziel" aan, en het is de vertaling van het Hebreeuwse woord ne´fesj. Dit Hebreeuwse woord komt van een grondwoord dat „ademen" betekent. Het duidt echter op „een levend wezen, een individu, een persoon". Toen dit vers in het Sanskrit werd vertaald, werd de uitdrukking „levende ziel" vertaald als „sa satmaprani babhuva". In satmaprani zitten drie woorden: sa-atma-prani.10 Sa betekent „met"; atma11 is „geest"; en prana betekent „levenskracht, leven, levensadem".12 Het Sanskritwoord pranin13 betekent „een levend of voelend wezen, een individu, een persoon", overeenkomstig het Hebreeuwse ne´fesj.

14 In het Sanskrit zou een prani in letterlijke zin „een ademer"14 kunnen betekenen, iemand die of iets wat ademt. Het Hebreeuwse ne´fesj heeft dezelfde betekenis. Ook dieren zijn ademers; zij ademen ook. Daarom is ne´fesj in Genesis 2:19, waar het Hebreeuwse woord voor „ziel" betrekking heeft op dieren, en niet op mensen, door de bijbelvertalers in het Sanskrit vertaald met prane (meervoud van prani). In de Sanskritbijbel wordt pran derhalve dikwijls gebruikt als vertaling van het Hebreeuwse woord ne´fesj en van het Griekse woord voor ziel, psu´che.

15 Daarom zou de Sanskritvertaling van de zinsnede „[de mens] werd een levende ziel" (sa satmaprani babhuva) letterlijk in het Nederlands kunnen worden vertaald met „[de mens] met geest ziel werd" (Genesis 2:7). Er zou terecht gelezen kunnen worden: „[de mens] werd een ziel ’met geest’", of „een leven bezittende ziel". Naar deze uitspraak uit Genesis wordt later in de bijbel, in 1 Korinthiërs 15:45, verwezen. Hier haalt de schrijver Genesis aan en zegt: „De eerste mens, Adam, werd een levende ziel." De Sanskritvertaling hiervan luidt: „Purusha Adam jivaprani babhuva." De uitdrukking „levende ziel" staat hier als jivaprani. Het woord jiva15 betekent „levend", terwijl prani is gebruikt om het woord voor „ziel" te vertalen.

16 Er ontstaat verwarring doordat in sommige Indiase talen de woorden „ziel" en „geest" door elkaar worden gebruikt.16 Toen geleerden de bijbel in andere talen vertaalden, hebben zij zich in het gebruik van deze woorden door vooropgezette geloofsovertuigingen laten beïnvloeden.16 Maar in de talen van de bijbel en in het Sanskrit kunnen de woorden „ziel" (ne´fesj, pran) en „geest" (roe´ach, atma) niet door elkaar worden gebruikt.

17 Om de waarheid omtrent „ziel" en „geest" te weten te komen, moeten wij onderscheid maken tussen de verschillende betekenis en de afzonderlijke toepassing van de twee woorden. Dat er een verschil bestaat, blijkt duidelijk uit Hebreeën 4:12 in de bijbel, waar staat: „Want het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel [pran, Sanskr.] en geest [atma, Sanskr.] . . . scheidt." Het onderscheid blijkt ook uit 1 Thessalonicenzen 5:23.

18 Wat is het dan voor iets dat met pran ofte wel ziel wordt aangeduid? Leeft het voort na de dood? Deze vraag houdt de mens al eeuwenlang bezig. De Katha-Upanishad17 vertelt van een wonderlijk gesprek tussen de hindoegod van de dood en een jongeman genaamd Nachiketa. Nachiketa zei: „Sommigen zeggen dat de ziel na de dood bestaat, anderen zeggen dat ze niet bestaat. Als mijn derde gunst vraag ik dat ik van u het ware antwoord op die vraag mag vernemen." Aldus spreekt uit deze upanishad enige twijfel omtrent het onderwerp van een voortleven na de dood. Zelfs nadat de veda’s waren geschreven, waren de meningen over de toestand van de doden verdeeld. Hoe beantwoordde nu de upanishad deze veelvuldig gestelde vraag? Als volgt: „Op dit punt hadden zelfs de goden vroeger hun twijfels. Het is niet gemakkelijk te begrijpen. Dat onderwerp is subtiel. Kies een andere gunst, o Nachiketa, dring niet aan, en ontsla mij van deze gunst."18 Daarom heerst er in sommige religieuze gemeenschappen nog altijd onzekerheid over deze vraag.

19 De meeste mensen beschouwen het echter als vanzelfsprekend dat iemand na zijn dood voortleeft.19 Maar nadenkende mensen nemen geen genoegen met louter beweringen. Zij verlangen overtuigende bewijzen. Sommige mensen kunnen niet berusten in de korte duur van het leven. Sommigen geloven zelfs dat religieuze mensen het voortbestaan na de dood gewoon hebben verzonnen als een manier om hun gevoel van onzekerheid te boven te komen. Bij sommigen verzet het hart zich tegen de gedachte dat de dood20 een eind aan het leven maakt, maar toch neemt het verstand21 geen genoegen met de verschafte verklaringen. Wat gebeurt er nu precies als iemand sterft?

WAT GEBEURT ER BIJ DE DOOD?

20 De bijbel geeft veel opheldering over de pran of ziel. Hij bevat ook vertroostende en opbeurende inlichtingen over de toestand van de doden, en verschaft hoop voor onze gestorven dierbaren. De bijbelse beschrijving van de menselijke ziel is te vinden in Genesis 2:7: „Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel [satmaprani, Sanskr.]." Gelieve op te merken dat de mens geen ziel kreeg, maar dat hij een levende ziel werd. Daarom is de mens een ziel. Dus u bezit geen ziel, maar u bent zelf een ziel. Een levende menselijke ziel bestaat uit twee onmisbare bestanddelen: een vleselijk lichaam plus levenskracht (atma). Als de levenskracht uit het lichaam verdwijnt, is er geen levende ziel meer. De ziel houdt op te bestaan. De mens is geen „ademer" meer, en is dus niet langer een ziel. Het is net zoiets als water, dat uit twee gassen bestaat, waterstof en zuurstof. Door deze twee gassen in de juiste verhouding te combineren, krijgt men water. Wanneer een van de gassen aan de verbinding wordt onttrokken, houdt het water op te bestaan.

21 U wordt dus bij de dood geen ziel die zijn lichaam heeft afgelegd. Nee, om de eenvoudige reden dat uw vleselijke lichaam een deel van uw ziel is. Wanneer het lichaam sterft, gaat de ziel dood, houdt ze op te bestaan. Ook wordt u geen geest of atma die zijn lichaam heeft afgelegd. Waarom niet? Omdat de atma de onpersoonlijke levenskracht of geest is die in de levende ziel werkzaam is en die de ziel in staat stelt te denken, te bewegen en te leven. Wanneer de levenskracht of atma in de levende ziel uitdooft, is de uitwerking te vergelijken met wat er gebeurt wanneer een gloeilamp geen elektriciteit meer krijgt. Het licht wordt gedoofd. Waar gaat het licht heen? Het bestaat gewoon niet meer. Om die reden is de dood precies het tegenovergestelde van leven. En daarom deed de dood zijn intrede onder de mensheid als een straf voor ongehoorzaamheid aan de Schepper van het leven.

22 De menselijke ziel is dus niet onsterfelijk, maar sterfelijk — onderhevig aan dood en vernietiging. Ter bevestiging hiervan verklaart de bijbel: „Ziet! Alle zielen — mij behoren ze toe. Zoals de ziel van de vader zo eveneens de ziel van de zoon — mij behoren ze toe. De ziel [prani, Sanskr.] die zondigt, díe zal sterven" (Ezechiël 18:4). De toestand van de doden is dan ook volslagen anders dan wat menselijke risji’s of religieuze wijsgeren en goeroes in hun bespiegelingen beweren. De bijbel, het Woord van God, verklaart met gezag: „Stelt uw vertrouwen niet op edelen, noch op de zoon van de aardse mens, aan wie geen redding toebehoort. Zijn geest gaat uit, hij keert terug naar zijn grond; waarlijk, op die dag vergaan zijn gedachten." „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust, ook hebben zij geen loon meer, want de gedachtenis aan hen is vergeten. Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw kràcht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool, de plaats waarheen gij gaat." — Psalm 146:3, 4; Prediker 9:5, 10.

23 Aldus leert de bijbel dat de dood iemands denken en bewustzijn volledig doet ophouden. De dood maakt een eind aan activiteit, werk, overleg, kennis en wijsheid. De dood is niet-bestaan. Er is beslist geen leven na de dood! Deze uitleg omtrent de menselijke ziel en de toestand van de doden zal voor velen wellicht een schok zijn. Maar dat was de ontdekking van de vorm van de aarde ook, toen werd vastgesteld dat ze een bol is. Het mensdom moest zich met de waarheid verzoenen. Ook toen de keizer van Japan zijn menselijkheid erkende en afstand deed van zijn goddelijkheid, moesten miljoenen mensen hun ideeën in overeenstemming met de feiten corrigeren. En toen wetenschappers mensen op de maan zetten, moesten miljoenen mensen hun religieuze opvattingen over het universum herzien. Evenzo hebben in deze twintigste eeuw miljoenen mensen in de hele wereld hun geloofsovertuigingen reeds in overeenstemming gebracht met wat de bijbel, naar zij ontdekt hebben, leert: dat de ziel vernietigbaar is en dat de doden geen bewustzijn bezitten.

24 Maar in welk opzicht is deze kennis omtrent de doden vertroostend of opbeurend? Welnu, het is vertroostend te weten dat onze gestorven dierbaren niet ergens pijn lijden. Zij bestaan niet in een halflevende, gevoelloze toestand van nirvana.22 Ook hoeven zij zich niet door een meedogenloze en genadeloze reeks wedergeboorten of samsara’s23 heen te worstelen. Evenmin is hun identiteit voor eeuwig verloren, vrijgelaten (moksja)24 in een massale onpersoonlijke Wereldgeest (paramatman).25 Maar de doden zijn dood. Zij verkeren in een toestand van niet-bestaan. Bovendien is er voor onze gestorven dierbaren een schitterende hoop. Daarom zijn de bovenstaande inlichtingen omtrent de doden vertroostend en opbeurend. Maar nu vragen wij: Welke hoop op herstel van het leven zou er voor de doden kunnen zijn, en ook: welke hoop is er voor de levenden?

EEN JURIDISCH PROBLEEM

25 U herinnert u nog wel dat het mensdom aan zonde en dood onderworpen raakte als gevolg van Gods rechtvaardige beslissing die door de werking van de erfelijkheid werd uitgevoerd. Daarom rijst het volgende probleem: Hoe kon God als Rechter zijn beslissing of besluit gestand doen en terzelfder tijd ons mensen loskopen van zonde en dood zonder ware gerechtigheid geweld aan te doen? Hoe zouden, daar de goddelijke wet en de rechtvaardigheid eisen dat een wetsovertreder met de dood wordt bestraft, zondaars vrijgesproken kunnen worden en hoe zou de dood afgeschaft kunnen worden zonder de gerechtigheid geweld aan te doen? God is niet alleen volmaakt in liefde en barmhartigheid, maar hij is ook volmaakt in gerechtigheid. God handelt niet naar willekeur. Wil God zijn woord gestand doen en zijn status als God en Soeverein handhaven, dan kan hij zijn eigen onschendbare wet niet negeren.

26 God als de Uitvaardiger en Uitvoerder van zijn beslissing moet zich aan zijn beslissing houden om zijn positie als Universele Rechter te handhaven. Een wetschender barmhartigheid schenken zonder wettelijke basis zou neerkomen op rechtsverkrachting. Wil er werkelijk gerechtigheid zijn, dan moet goddelijke barmhartigheid jegens zondaars een wettelijke basis hebben. Daarom moet God, voordat zondaars vrijgesproken kunnen worden en het werkelijke leven kunnen herkrijgen, een afdoende equivalent, of een overeenkomstige losprijs, ontvangen (1 Timotheüs 2:5, 6). Op deze wijze zou God het respect en de gehoorzaamheid van het gehele universum waardig blijven.

27 Onze eerste gemeenschappelijke voorouder, Adam, verbeurde zijn eigen volmaakte menselijke leven en het recht op eeuwig leven in ruil voor een zelfzuchtig gebruik van zijn vrije wil. Door zo te handelen verkocht hij heel zijn toekomstige nageslacht — met inbegrip van ons — aan de zonde en de dood. Onze gelegenheid tot eeuwig leven was verloren gegaan — verspeeld door onze eerste voorvader. Wij kunnen dit als volgt illustreren: het lijkt enigszins op de situatie van een gezin dat in ongelukkige omstandigheden belandt zodat de vader het familiegoud aan een geldschieter of een bank kwijtraakt. Nu gaat het gezin zonder hun goud door het leven, en zelfs het nageslacht erft het niet. Maar later kunnen de nakomelingen het familiegoud van de geldschieter terugkopen door een losgeld te betalen dat naar het oordeel van de geldschieter afdoende is om aan de gerechtigheid te voldoen.

28 Evenzo had het mensdom, teneinde aan de gerechtigheid te voldoen, een loskoopsom of een prijs nodig om de mensen los te kopen van zonde en dood en hen weer in het bezit te stellen van hun geboorterecht. Het is mogelijk dat de nadruk op offers in de Rigveda wortelt in herinneringen aan voorouderlijke offergebruiken. (Vergelijk Genesis 4:4; 8:20.) Het boek Indian Wisdom toont aan dat in vedische tijden paarden, ossen, schapen en geiten als slachtoffers werden aangeboden. En er staat: „Aan deze offers werd een verzoenende waarde toegeschreven."26 Het is veelbetekenend dat de hindoes uit de oudheid op een of andere wijze voelden dat er levensbloed moest worden geofferd om met hun goden in het reine te komen.

29 Een autoriteit uit de oudheid verklaarde echter: „Het is niet mogelijk dat het bloed van stieren en van bokken zonden wegneemt" (Hebreeën 10:4). De benodigde prijs is een volmaakt menselijk leven, dat precies gelijkwaardig is aan wat onze eerste voorvader, Adam, verbeurde in ruil voor een leven in ongehoorzaamheid. Dat is de enige losprijs die aan Gods volmaakte gerechtigheid kan voldoen. Maar zijn wij mensen bij machte zo’n hoge prijs op te brengen? De eerlijkheid gebiedt ons toe te geven dat wij niet in staat zijn zo’n losprijs te verschaffen om onze eigen bevrijding van zonde en dood te kunnen kopen. Een eerlijke bijbelschrijver erkende: „Niet één van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven." — Psalm 49:7.

GODS LIEFDE KOMT TE HULP

30 God, die zich van ’s mensen hulpeloosheid bewust was, kwam ons in zijn wonderbare liefde te hulp. Hij trof voorbereidingen opdat een van zijn volmaakte geestenzonen in de hemel de vereiste prijs zou kunnen verschaffen. De bijbel zegt: „God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben" (Johannes 3:16). Om de overeenkomstige prijs voor onze eerste volmaakte menselijke voorvader te kunnen zijn, moest deze geestenzoon een mens worden. Een incarnatie van een geest, of avatar, zou niet het nauwkeurige equivalent van onze eerste menselijke voorouder kunnen zijn. Daarom moest Gods eniggeboren geestenzoon zijn geestengedaante afleggen en door middel van een wonder als mens geboren worden om volmaakt vlees en bloed — iemand van de menselijke soort — te worden, niets meer en niets minder. De bijbel drukt het als volgt uit: „Toen de volledige tijdgrens was gekomen, zond God zijn Zoon uit, die uit een vrouw werd geboren en die onder de wet kwam te staan om hen die onder de wet stonden, los te kopen, opdat wij op onze beurt de aanneming als zonen zouden ontvangen." — Galaten 4:4, 5.

31 Wie was deze geestenzoon van God die als volmaakt mens uit een vrouw werd geboren opdat hij de losprijs zou kunnen betalen, of de mensheid van zonde en dood zou kunnen vrijkopen? Door de hele geschiedenis heen zijn er talloze mensen geweest die beweerden dat zij heiligen, risji’s, swami’s, wereldgoeroes, heilige mannen, godmensen of hervormers waren. Maar niet één van hen heeft ooit beweerd een verlosser of een loskoper te zijn! Blijkbaar heeft geen van hen de religieuze leerstelling van de loskoop erkend of begrepen. In de hele geschiedenis van de religie heeft slechts één geestelijke leider beweerd dat hij de Verlosser was die de mensheid zou bevrijden van zonde en dood. Hij was degene die zei: „Evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen." — Mattheüs 20:28.

32 Het Woord van God identificeert deze persoon door te zeggen: „Wij zien Jezus, die een weinig lager dan engelen gemaakt was, met heerlijkheid en eer gekroond omdat hij de dood heeft ondergaan, opdat hij door Gods onverdiende goedheid voor iedereen de dood zou smaken" (Hebreeën 2:9). De dood van Jezus Christus was dientengevolge geen gewone dood — het was een slachtoffer. Christus deed afstand van zijn eigen volmaakte menselijke leven en aardse vooruitzichten, om voor ons mensen het recht op leven te kopen. Aldus werd Christus Jezus krachtens zijn aardse bediening en offerandelijke dood de Loskoper van de mensheid. Daarom staat er geschreven: „Met de gave is het echter niet zo gesteld als het geval was met de overtreding. Want indien door de overtreding van één mens [Adams zonde] velen zijn gestorven, zo zijn de onverdiende goedheid van God en zijn vrije gave met de onverdiende goedheid door de ene mens Jezus Christus, veel overvloediger geweest voor velen. Daarom dan, gelijk het door middel van één overtreding voor alle soorten van mensen op veroordeling is uitgelopen, evenzo loopt het er ook door middel van één daad van rechtvaardiging [Christus’ slachtoffer] voor alle soorten van mensen op uit dat zij rechtvaardig verklaard worden ten leven." — Romeinen 5:15, 18.

33 Net zoals een cholera-epidemie zich binnen korte tijd van slechts één patiënt over een heel dorp kan uitbreiden, en net zoals het medicijn van slechts één arts velen in datzelfde dorp genezing kan brengen, zo laat Gods volmaakte gerechtigheid toe dat slechts één overeenkomstige losprijs de verlossing van miljoenen van de eerste mens afstammende zondaars bewerkstelligt. — Vergelijk 1 Timotheüs 2:5, 6.

34 Als beloning gaf God zijn Zoon weer hemels leven terug, waardoor hij hem in staat stelde de waarde van zijn geofferde menselijke leven in de hemel aan God aan te bieden als de koopprijs voor het recht op leven van het mensdom. Op die wijze beschikte God over de wettelijke basis om Adams nageslacht het recht op leven terug te geven. De bijbel zegt: „Immers, ook Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, die ter dood gebracht werd in het vlees, maar levend gemaakt in de geest" (1 Petrus 3:18). Het allerbelangrijkste is dat Gods oorspronkelijke scheppingswerken en zijn woord door deze grootse daad worden gerechtvaardigd, en dat erdoor wordt bewezen dat God rechtvaardig is.

DE DOOD OVERWINNEN

35 Willen wij dit recht op leven deelachtig worden? Zo ja, wat moeten wij dan doen? Wij moeten zowel God als zijn eniggeboren Zoon dankbaarheid betonen voor hun zelfopofferende liefde en onverdiende goedheid, zoals een grote internationale schare in onze twintigste eeuw al doet. De bijbel beschrijft hen: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, staande voor de troon en voor het Lam, gehuld in lange witte gewaden, en er waren palmtakken in hun handen. En zij blijven met een luide stem roepen en zeggen: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam [Jezus Christus]’" (Openbaring 7:9, 10). De historische feiten van onze twintigste eeuw, in het bijzonder sinds 1935, bewijzen dat deze dankbare internationale schare thans in alle werelddelen aanwezig is. Maar hoe betonen wij deze dankbaarheid?

36 Wij moeten vaststellen wie de God des hemels is en leren hoe hij aanbeden wil worden. Zo’n 1500 jaar voordat Christus geboren werd, was de oude profeet Mozes zo onverstandig te vragen of hij God mocht zien. Wat was het antwoord? Wij lezen: „’Laat mij alstublieft uw heerlijkheid zien.’ Maar hij zei: ’Ikzelf zal al mijn goedheid aan uw aangezicht laten voorbijgaan, en ik wil de naam van Jehovah ten aanhoren van u uitroepen’ . . . En hij voegde eraan toe: ’Gij kunt mijn aangezicht niet zien, want geen mens kan mij zien en nochtans leven.’" „Toen daalde Jehovah neer in de wolk en stelde zich daar bij hem en riep de naam van Jehovah uit. Nu ging Jehovah aan zijn aangezicht voorbij en riep: ’Jehovah, Jehovah, een God barmhartig en goedgunstig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid en waarheid, die liefderijke goedheid bewaart voor duizenden, die dwaling en overtreding en zonde vergeeft, maar hij zal geenszins vrijstelling van straf geven.’" — Exodus 33:18-20; 34:5-7.

37 Beantwoordt deze prachtige beschrijving niet aan onze verwachtingen omtrent de hoedanigheden van de onzichtbare God? Een God die zo is, kunnen wij bewonderen en aanbidden. Maar hoe dienen wij Jehovah te aanbidden? God wil dat wij hem met geest en waarheid aanbidden. De bijbel zegt: „Maar het uur komt, en is nu, waarin de ware aanbidders de Vader met geest en waarheid zullen aanbidden, ja, want de Vader zoekt zulke mensen om hem te aanbidden. God is een Geest, en wie hem aanbidden, moeten hem met geest en waarheid aanbidden" (Johannes 4:23, 24). De Vader met geest aanbidden, wil zeggen dat de verering van letterlijke plaatsen, voorwerpen, gebouwen en stoffelijke voorstellingen van God verboden is. Waar het om gaat, is de waarheid. De Vader, Jehovah, met waarheid aanbidden, wil zeggen dat onze religieuze gebruiken, geloofsovertuigingen en leringen in overeenstemming moeten zijn met de feitelijke stand van zaken, de ware werkelijkheid van de dingen, zoals die in Gods geschreven Woord wordt onthuld. Gods voornaamste Woordvoerder zei in gebed tot de Vader: „Uw woord is waarheid." — Johannes 17:17; vergelijk Handelingen 17:24, 25.

38 Als Jehovah dus de ware God is, wie is dan Jezus Christus? Voor de joden was Christus een oorzaak tot struikelen. Voor de niet-joden was Christus dwaasheid. De bijbel verklaart: „Maar wij prediken een aan de paal gehangen Christus, voor de joden een oorzaak tot struikelen, maar voor de natiën dwaasheid" (1 Korinthiërs 1:23). De joden verwierpen Christus als hun Redder omdat de manier waarop hij leefde en stierf niet aan hun nationalistische ambities beantwoordde. Voor niet-joodse natiën, die God proberen te vinden door middel van menselijke bespiegelingen, was de wijze waarop Christus leefde en stierf volslagen onbegrijpelijk. Zijn dood leek volkomen nutteloos — overbodig. Jehovah Gods wil en voornemen zoals die door Christus zijn onthuld en volbracht, waren dwaasheid wegens de verbazingwekkende omkering van menselijke veronderstellingen en waarden.

39 Zelfs in deze tijd struikelen miljoenen mensen over Christus Jezus. Naar hun oordeel is Christus dwaasheid. Denkt u zo over Christus? Aan de andere kant zijn er thans miljoenen die zich hebben overtuigd van de werkelijke waarde van Christus Jezus. Zij zien in dat Christus niet God de Almachtige, maar een Zoon van Jehovah is. Christus was de eerstgeborene van al Jehovah’s schepselen, en God maakte hem tot het Woord of de Woordvoerder voor de rest van de schepping. Daarom lezen wij: „In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was een god. Deze was in het begin bij God. Alle dingen zijn door bemiddeling van hem ontstaan, en zonder hem is zelfs niet één ding ontstaan" (Johannes 1:1-3). Jezus Christus heeft dus in zijn voormenselijke bestaan de dubbelrol van Gods „meesterwerker" en de stem of zegsman van God vervuld. — Vergelijk Spreuken 8:22, 30; Kolossenzen 1:15, 16.

40 Door toe te zien op de gang van zaken in verband met het brengen van zijn eigen menselijke slachtoffer en het aanwenden van de levenherstellende voordelen ervan, wordt Christus de Hogepriester van de mensheid voor het aangezicht van de God des hemels, Jehovah. Wij lezen: „Toen Christus echter kwam als hogepriester van de goede dingen die geschied zijn, en wel door de grotere en volmaaktere tent, die niet met handen is gemaakt, dat wil zeggen niet van deze schepping, is hij, neen, niet met het bloed van bokken en van jonge stieren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd de heilige plaats binnengegaan en heeft een eeuwige bevrijding voor ons verworven." Ook wordt hij daardoor Gods Voornaamste Bewerker van het leven. In zijn rol van leraar is Jezus de Goeroe van alle aanbidders van Jehovah God: „Maar gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt." — Hebreeën 9:11, 12; Mattheüs 23:8; vergelijk Handelingen 3:15.

41 Daarom is Christus Jezus veel meer dan louter een religieus hervormer. Hij wist dat dit goddeloze samenstel van dingen voor het merendeel niet te hervormen valt. Daarom predikte Jezus geen wereldbekering, maar „grote verdrukking". Hij zei: „Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er sedert het begin der wereld tot nu toe niet is voorgekomen, neen, en ook niet meer zal voorkomen. Indien die dagen trouwens niet werden verkort, zou geen vlees worden gered; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden verkort" (Mattheüs 24:21, 22). Die „grote verdrukking" zal de goddelozen vernietigen en Jehovah’s rechtvaardigheid ten overstaan van heel de schepping bewijzen. Uit Jezus’ woorden is echter op te maken dat er enig „vlees [zal] worden gered". Dat is omdat Christus rechtgeaarde mensen liefheeft. Daarom is hij voor hen gestorven. Wij krijgen een glimp van Jezus’ persoonlijkheid te zien in deze woorden: „En Jezus begon een rondreis door alle steden en dorpen, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek genas. Bij het zien van de scharen had hij medelijden met hen, omdat zij gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder." — Mattheüs 9:35, 36.

42 Ook in onze twintigste eeuw zijn veel mensen „gestroopt en heen en weer gedreven . . . als schapen zonder herder". En wij kunnen er zeker van zijn dat Jezus evenveel medelijden met hen heeft. Daarom zal Gods koninkrijk in handen van zijn zelfopofferende Zoon zijn goedgunstige heerschappij weldra uitstrekken over de getrouwe overlevenden van de „grote verdrukking". Gods Woord voorzei: „Zie! Een koning zal regeren voor louter rechtvaardigheid." — Jesaja 32:1.

43 Gods koninkrijk bestaat uit een lichaam van beproefde en getoetste, getrouwe, rechtschapen personen die onder Christus Jezus een regering in de hemel vormen. Dit is Gods hemelse raj die soevereiniteit over de gehele aarde zal uitoefenen (Openbaring 5:10). Thans zien mensen op naar hun menselijke regeringen voor werkgelegenheid, huisvesting en gezondheidszorg. En verscheidene regeringen stellen een reeks vijfjarenplannen op om deze voorzieningen voor hun onderdanen te ontwikkelen. Maar hun doden kunnen zij geen enkele hoop bieden. Bovendien leert de ervaring van de geschiedenis van alle vorige regeringen dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat zij volledig in hun plannen voor de levenden zullen slagen.

44 Toch zal Gods koninkrijk, niet door middel van een reeks vijfjarenplannen maar door middel van een duizendjarig programma, „overvloedig veel meer . . . doen dan alles wat wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld kunnen vormen". Wij lezen derhalve: „En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. . . . En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaar lang" (Efeziërs 3:20; Openbaring 20:4). Gedurende die duizendjarige regering zal Gods Koning-Priester de voordelen van zijn loskoopoffer aanwenden voor de gelukkige mensen op aarde. Geleidelijk zullen zonde en de schadelijke uitwerking ervan in de vorm van ziekte, onvolmaaktheid en ouderdom van hun vleselijke lichaam worden verwijderd. Daarom is Gods koninkrijk Zijn middel om mensen de overwinning op de dood te laten behalen.

45 Laten wij samen enkele van de waarborgen lezen die God zelf voor deze beloften geeft: „Gelukkig is hij wiens opstandigheid wordt vergeven, wiens zonde wordt bedekt. Gelukkig is de mens wie Jehovah de dwaling niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is." „Zegen Jehovah, o mijn ziel, en vergeet niet al zijn daden, hij die al uw dwaling vergeeft, die al uw kwalen geneest, die uw leven opeist uit de kuil, die u kroont met liefderijke goedheid en barmhartigheden, die uw gehele leven verzadigt met het goede; uw jeugd blijft zich vernieuwen net als die van een arend." — Psalm 32:1, 2; 103:2-5.

46 „’Zijn vlees worde frisser dan in de jeugd; hij kere terug tot de dagen van zijn jeugdige kracht.’ Hij zal tot God smeken, opdat hij een welgevallen in hem moge hebben, en hij zal zijn aangezicht met gejuich zien, en Hij zal de sterfelijke mens Zijn rechtvaardigheid teruggeven" (Job 33:25, 26). Wat meer is, alle tekenen wijzen erop dat Christus’ duizendjarige regering nog tijdens het leven van onze huidige generatie zal beginnen!

47 Opdat Christus’ losprijs ten behoeve van de mensenwereld aangewend kan worden, moeten de dode menselijke zielen uit de herinneringsgraven het leven terugkrijgen. Daarom zal Gods koninkrijk in handen van Christus een opstanding bewerkstelligen van miljarden dode mensen, juist zoals Gods Woord ons verzekert: „En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden" (Openbaring 20:13). Hoe is dit mogelijk? De Schepper zal eenvoudig nieuwe menselijke vleselijke organismen herscheppen uit het stof van de aarde, hij zal uit zijn volmaakte geheugen vroegere levenspatronen oproepen en die in de nieuwe hersencircuits leggen, en elk organisme met levenskracht of atma vullen. Dan zullen deze herschapen levende zielen of jivaprane opnieuw op aarde leven. Wat een ontzagwekkend wonder! Alleen Jehovah is daartoe in staat door middel van de wettelijke loskoopregeling. En daarom is ook het toekomstige leven van gestorven dierbaren niet afhankelijk van een louter verzonnen onsterfelijke ziel maar veeleer van de nimmer falende liefde en herinnering van Jehovah God. Ja, „want hij [Christus] moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan" (1 Korinthiërs 15:25, 26). Nooit meer zal het de dood worden toegestaan Gods menselijke schepping te beheersen.

48 Wat een schitterende hoop! Wat een gelukkig stemmend idee! Alleen al de gedachte eraan is hartverwarmend. Een overwinning op de dood is beslist mogelijk voor u! Kiest u daarvoor? God respecteert uw vrije wil, net zoals hij de vrije wil van onze eerste voorvader respecteerde. Maar wij bidden dat u de verstandige keus zult doen. Moge u behoren tot die toekomstige gelukkigen die, wanneer zij de overwinning hebben behaald, zegevierend zullen uitroepen: „Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw angel?" — 1 Korinthiërs 15:55.