Jehovah’s Getuigen en de bloedkwestie

 

BLOED is van vitaal belang voor het leven. Alhoewel dit sedert oude tijden wordt erkend, hebben moderne onderzoekingen een beter inzicht verschaft in de levenonderhoudende functies van bloed.

2 Het toedienen van bloedtransfusies neemt in de hedendaagse geneeskunde een vooraanstaande plaats in. In medische kringen en ook daarbuiten wordt het overbrengen van bloed van de ene mens in de aderen van een ander als een aanvaarde therapeutische methode beschouwd.1 Er zijn echter mensen die geen bloedtransfusies aanvaarden. Die mensen zijn Jehovah’s Getuigen.

3 Jehovah’s Getuigen hebben het leven lief en hebben er diep respect voor. Dat is een van de redenen waarom zij niet roken, geen verslavende drugs gebruiken en niets van abortus willen weten. Zij hebben uit de bijbel geleerd het leven als heilig te beschouwen, als iets wat beschermd en bewaard moet worden, zowel voor henzelf als voor hun kinderen.

4 Waarom hebben Jehovah’s Getuigen dan bezwaar tegen bloedtransfusies? Is er een redelijke basis voor deze overtuiging, waaraan zij zelfs vasthouden met de dood voor ogen? En is hun standpunt in deze zaak volkomen onverenigbaar met de huidige medische kennis en principes?

5 Dit onderwerp dient iedereen die op het terrein van de geneeskunde werkzaam is, te interesseren, want op elk willekeurig moment kan een arts met de bloedtransfusie-kwestie geconfronteerd worden. Die mogelijkheid is ruimschoots aanwezig daar er ruim twee miljoen getuigen van Jehovah op aarde zijn. Waarschijnlijk wonen er enkelen van hen in uw omgeving. Deze brochure is geschreven om artsen te helpen Jehovah’s Getuigen als patiënten te begrijpen en te beschouwen hoe er redelijkerwijs aan hun mening tegemoet gekomen kan worden. Eerst zullen wij de religieuze basis voor hun standpunt onderzoeken. Dan, te beginnen op blz. 17, zullen wij de erbij betrokken ethiek beschouwen, alsook enkele recente bevindingen en waarnemingen van bevoegde artsen die van praktische waarde kunnen zijn bij het oplossen van problemen in verband met het gebruik van bloed.

6 Ook personen die niet in de medische sector werkzaam zijn, willen wij uitnodigen deze belangrijke zaak te onderzoeken. Bij het standpunt dat Jehovah’s Getuigen inzake bloed innemen, zijn in feite rechten en beginselen betrokken die voor een ieder van ons van betekenis kunnen zijn. En te weten wat zij geloven, en waarom, zal iemand helpen een beter begrip te krijgen van deze kwestie waarmee artsen, juristen en bijbelonderzoekers zich vaak hebben beziggehouden. Wat zijn derhalve de sleutelfactoren in deze zaak?

DE RELIGIEUZE BASIS

7 De meeste artsen bezien het gebruik van bloed in de grond der zaak als een aangelegenheid die naar medische maatstaven beoordeeld moet worden, in zekere zin te vergelijken met hun dagelijkse beslissingen inzake het gebruik van bepaalde medicijnen of chirurgische ingrepen. Anderen zullen het standpunt van Jehovah’s Getuigen meer zien als een morele of wettelijke kwestie. Zij denken wellicht in termen van het recht op leven, de autoriteit die men heeft om over zijn eigen lichaam te beslissen, of de civiele plicht van de regering om het leven van haar burgers te beschermen. Al deze aspecten zijn bij de zaak betrokken. Toch is het standpunt dat Jehovah’s Getuigen innemen, bovenal van religieuze aard; het is een standpunt dat gebaseerd is op wat de bijbel zegt.

8 Velen zullen zich misschien afvragen hoe steekhoudend bovenstaande verklaring is. Zij zijn ervan op de hoogte dat talrijke kerken zich voorstanders van het gebruik van bloed betonen door bloedbank-programma’s in het leven te roepen en het afstaan van bloed aan te moedigen. Bijgevolg rijst logischerwijs de vraag:

Mogen mensen volgens de bijbel bloed in hun lichaam opnemen?

9 Zelfs mensen die persoonlijk de bijbel niet als het geïnspireerde woord van God bezien, moeten toegeven dat er heel wat over bloed in staat. Vanaf het eerste boek van de bijbel tot en met het laatste wordt „bloed" meer dan vierhonderd maal genoemd. Bepaalde bijbelverzen handelen specifiek over de kwestie van het in stand houden van het leven door bloed. Laten we die in het kort eens aan een onderzoek onderwerpen:

10 Het bijbelverslag laat zien dat de Schepper en Levengever zich reeds vroeg in de geschiedenis der mensheid over de kwestie van het bloed uitsprak. Vlak na de wereldomvattende vloed, toen God mensen voor het eerst het recht verleende dierlijk vlees te eten, gebood hij Noach en zijn gezin: „Al het zich bewegende gedierte dat leeft, mag u tot voedsel dienen. Zoals in het geval van de groene plantengroei, geef ik dit alles werkelijk aan u. Alleen vlees met zijn ziel — zijn bloed — moogt gij niet eten." — Genesis 9:3, 4.

11 In de eerste plaats vaardigde de Schepper hier een voedingsvoorschrift uit op een tijdstip dat de mensheid een nieuw begin kreeg. (Vergelijk Genesis 1:29.) God toonde echter dat er bij het doden van dieren voor voedsel meer betrokken was dan eetgewoonten. Dit omdat het bloed van een schepsel zijn leven of zijn ziel vertegenwoordigde. Sommige bijbelvertalingen geven Genesis 9:4 dan ook als volgt weer: „Alleen moogt gij geen vlees eten met zijn leven, dat is, zijn bloed." Revised Standard Version; Moffatt; zie ook de voetnoot bij dit vers in de Willibrordvertaling.

12 Dit goddelijke voorschrift was dus niet louter een beperkende voedingsregel, zoals wanneer een arts een patiënt aanraadt zout of vet te vermijden. De Schepper verbond een buitengewoon belangrijk moreel beginsel aan het bloed. Door al het bloed uit te gieten dat men er redelijkerwijs uit kon laten lopen, zouden Noach en zijn nakomelingen tonen het feit te erkennen dat het leven afkomstig was van de Schepper en van hem afhankelijk was. Maar laten we wat verder op deze zaak ingaan.

13 De bovenaangehaalde schriftplaats heeft betrekking op dierlijk bloed. Zou hetzelfde beginsel ook gelden voor menselijk bloed? Ja, in nog sterkere mate zelfs. Want God zei vervolgens tot Noach: „Bovendien zal ik uw bloed van uw zielen terugeisen. . . . Al wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar Gods beeld heeft hij de mens gemaakt" (Genesis 9:5, 6). Indien nu dierlijk bloed (dat dierlijk leven vertegenwoordigt) van heilige betekenis was voor God, had menselijk bloed klaarblijkelijk een heilige betekenis van nog grotere waarde. Personen die zich aan deze goddelijke voorschriften hielden, zouden niet het bloed van mensen vergieten (hen doden), noch zouden zij hetzij dierlijk hetzij menselijk bloed eten.

Was dit aan Noach gegeven gebod echter slechts een begrensde of tijdelijke beperking? Is het van toepassing op latere geslachten, het onze inbegrepen?

14 Veel bijbelgeleerden erkennen dat God hier een voorschrift uitvaardigde dat niet alleen voor Noach en zijn naaste familie gold, maar voor de gehele mensheid sinds die tijd — in feite stammen allen die sedert de Vloed hebben geleefd, van Noachs gezin af (Genesis 10:32). Theoloog en hervormer Johannes Calvijn bijvoorbeeld erkende in verband met het verbod inzake bloed, dat „deze wet onmiddellijk na de vloed aan de gehele wereld was gegeven".2 En Gerhard von Rad, hoogleraar aan de Universiteit van Heidelberg, verwijst naar Genesis 9:3, 4 als „een verordening voor de gehele mensheid", daar de gehele mensheid van Noach afstamt.3

15 Daar de wet inzake bloed in verband stond met Gods uitspraak waarin de nadruk werd gelegd op grote eerbied voor het menselijk leven, kunnen wij de opmerkingen begrijpen van rabbijn Benno Jacob:

„De twee verbodsbepalingen horen dan ook bij elkaar. Ze zijn de meest elementaire vereisten van menselijkheid in de letterlijke zin van het woord. . . . De toestemming vlees te eten, maar zonder het bloed, en het verbod inzake het vergieten van menselijk bloed geven de plaats van de mens aan binnen de wereld van al wat leeft . . . Als samenvatting: de reden voor het verbod inzake bloed is van morele aard. . . . Het latere judaïsme beschouwde deze passage als de grondslag van de fundamentele ethiek voor elk menselijk wezen." (Wij cursiveren.)4

In feite ontleenden latere joden aan het eerste deel van Genesis zeven „basiswetten" voor de mensheid, en dit aan Noach en zijn zonen gegeven gebod inzake bloed was er een van.5 Ja, ondanks het feit dat de meeste natiën zich er niet aan hebben gehouden, was dit feitelijk een wet voor de gehele mensheid. — Handelingen 14:16; 17:30, 31.

16 In zijn wet die later aan de natie Israël werd gegeven, verbood Jehovah God moord, daarmee bevestigend dat het voorschrift dat hij aan Noach had gegeven, nog steeds van kracht was (Exodus 20:13). Dienovereenkomstig verbood God ook het nuttigen van bloed, met de woorden:

„Wat enige man betreft van het huis van Israël of een inwonende vreemdeling, die in uw midden vertoeft, die enig soort van bloed eet tegen de ziel die het bloed eet, zal ik stellig mijn aangezicht keren, en ik zal hem inderdaad uit het midden van zijn volk afsnijden." — Leviticus 17:10.

17 De Israëlieten mochten dierlijk bloed slechts op één manier gebruiken, namelijk door het als een offer aan God aan te bieden, hem erkennend als de Levengever bij wie zij in de schuld stonden. Hij zei hun: „De ziel van het vlees is in het bloed, en ikzelf heb het ten behoeve van u op het altaar gegeven, om verzoening te doen voor uw ziel, want het is het bloed dat verzoening doet door de ziel [of het leven] die erin is." — Leviticus 17:11.

18 Hoe stond het met het bloed van dieren die voor voedsel werden gedood, en niet om geofferd te worden? God vertelde zijn aanbidders dat een jager die een wild dier of een stuk gevogelte ving, „in dat geval het bloed daarvan [moest] uitgieten en dat met stof [moest] bedekken. Want de ziel van elke soort van vlees is zijn bloed door de ziel die erin is. Dientengevolge heb ik tot de zonen van Israël gezegd: ’Gij moogt het bloed van geen enkele soort van vlees eten, want de ziel van elke soort van vlees is zijn bloed. Een ieder die het eet, zal worden afgesneden’". — Leviticus 17:13, 14; Deuteronomium 12:23-25.

19 Dit uitgieten van het bloed was niet slechts een religieus ritueel; het was in feite een verlengstuk van de goddelijke wet die aan Noach was gegeven. Wanneer iemand een dier doodt, dient hij te erkennen dat het leven ervan van God afkomstig is en Hem toebehoort. Door het bloed niet te eten, maar het op het altaar of op de grond ’uit te gieten’, gaf de Israëliet feitelijk het leven van het schepsel aan God terug.

20 Als een Israëliet geringschatting toonde voor het leven zoals dit werd vertegenwoordigd door het bloed, werd dat als een zeer ernstige overtreding beschouwd. Iemand die deze wet inzake bloed opzettelijk negeerde, moest „afgesneden", terechtgesteld, worden (Leviticus 7:26, 27; Numeri 15:30, 31). Er kwam zelfs een mate van schuld te rusten op iemand die het bloed bevattende vlees at van een dier dat uit zichzelf was gestorven of dat door een wild dier was gedood. — Leviticus 17:15, 16; vergelijk Leviticus 5:3; 11:39.

Kon Gods wet inzake bloed in tijden van nood ter zijde worden gesteld?

21 De bijbel antwoordt Neen. Er was geen speciale dispensatie voor benarde tijden. Dit blijkt uit wat enkele Israëlitische soldaten overkwam in de dagen van koning Saul. Uitgehongerd na een lange veldslag, slachtten zij schapen en runderen en „het volk ging het vlees eten met het bloed". Zij hadden honger en aten niet opzettelijk bloed, maar in hun haast om het vlees te eten, zagen zij er niet op toe dat men de dieren eerst behoorlijk liet uitbloeden. Was het feit dat dit een „noodgeval" scheen te zijn, een excuus voor hun handelwijze? Integendeel, hun door God aangestelde koning beschouwde hun daad als een ’zondigen tegen Jehovah door vlees met het bloed te eten’. — 1 Samuël 14:31-35.

Geldt deze gepaste afkeer van bloed ook voor menselijk bloed?

22 Ja. En dat is volkomen begrijpelijk omdat Gods wet het nuttigen van „enig soort van bloed", ’het bloed van elke soort van vlees’, verbood (Leviticus 17:10, 14). Hoe de joodse natie deze wet bezag, kunnen wij opmaken uit een incident waarbij enkele joden betrokken waren die Jezus hadden gevolgd en naar hem hadden geluisterd. Bij een bepaalde gelegenheid sprak hij in figuurlijke zin over ’het drinken van zijn bloed’, want hij wist dat te zijner tijd zijn bloed vergoten moest worden in een offerandelijke dood en dat dit leven zou betekenen voor hen die, door geloof, zijn offer aanvaardden (Johannes 6:53-58). Sommigen van zijn joodse discipelen beseften klaarblijkelijk niet dat Jezus in symbolische taal sprak en waren geschokt over zijn woorden en volgden hem niet langer (Johannes 6:60-66). Ja, de gedachte menselijk bloed te nuttigen, was absoluut weerzinwekkend voor die joodse aanbidders van God.

HOE STAAT HET MET CHRISTENEN?

23 De Mozaïsche wet wees op de komst en offerandelijke dood van de Messías. Nadat Jezus was gestorven, rustte op ware aanbidders dan ook niet langer de verplichting zich aan de Mozaïsche wet te houden (Romeinen 10:4; 6:14; Kolossenzen 2:13, 14). De beperkende bepalingen die de Wet bevatte in verband met voedsel, zoals die inzake het eten van vet of het vlees van bepaalde dieren, waren niet langer bindend. — Leviticus 7:25; 11:2-8.

Geldt het goddelijke verbod inzake bloed derhalve voor christenen?

24 Deze zaak kwam ter discussie in 49 G.T., tijdens een vergadering van de apostelen en oudere mannen van Jeruzalem, die voor alle christenen als een centraal lichaam van ouderlingen dienden. De vergadering werd gehouden naar aanleiding van een vraag over de besnijdenis. Dit apostelconcilie besloot dat niet-joden die het christendom aanvaardden, niet besneden behoefden te worden. Tijdens de bespreking bracht Jezus’ halfbroer Jakobus het concilie enkele andere essentiële dingen onder de aandacht waarvan hij het belangrijk oordeelde dat ze in hun besluit werden opgenomen, namelijk „zich te onthouden van dingen die door afgoden zijn bezoedeld en van hoererij en van het verstikte en van bloed" (Handelingen 15:19-21). Hij verwees terug naar de geschriften van Mozes, die onthullen dat zelfs nog voordat de Wet werd gegeven, God zijn afkeuring te kennen had gegeven omtrent immorele seksuele betrekkingen, afgoderij en het eten van bloed, waaronder ook het eten van het bloed bevattende vlees van verstikte dieren viel. — Genesis 9:3, 4; 19:1-25; 34:31; 35:2-4.

25 Het besluit van het concilie werd per brief naar de christelijke gemeenten gestuurd. Het is nu in de bijbel opgenomen als een onderdeel van de geïnspireerde Geschriften, die nuttig zijn „om te onderwijzen, . . . dingen recht te zetten" (2 Timótheüs 3:16, 17). Het besluit luidde:

26 „Het heeft de heilige geest en ons goedgedacht ulieden geen verdere last toe te voegen dan deze noodzakelijke dingen: u te onthouden van dingen die aan afgoden ten slachtoffer zijn gebracht en van bloed en van al wat verstikt is en van hoererij. Indien gij u nauwlettend voor deze dingen wacht, zult gij voorspoedig zijn." — Handelingen 15:28, 29.

27 Ja, ook al stonden christenen niet onder de Mozaïsche wet, het was ’noodzakelijk’ dat zij zich onthielden van bloed. Was dat slechts de persoonlijke opinie van de apostelen? Volstrekt niet. Zoals zij verklaarden, werd die beslissing genomen in harmonie met Gods heilige geest.

28 Over dat christelijke besluit merkte professor Walther Zimmerli van de Universiteit van Göttingen (Duitsland), op:

„De eerste joods-christelijke gemeente maakte in het besluit waarover in Handelingen 15 verslag wordt uitgebracht, onderscheid tussen de Wet die via Mozes aan Israël werd gegeven en het gebod dat [via] Noach aan heel de wereld werd gegeven." Zürcher Bibelkommentare.6

29 Het gebod ’zich van bloed te onthouden’, was niet louter een beperkende bepaling in verband met voedsel, maar was een belangrijk moreel vereiste, zoals blijkt uit het feit dat het voor christenen net zo belangrijk was als ’zich onthouden van afgoderij of hoererij’.

DE EERSTE CHRISTENEN EN BLOED

30 Het concilie te Jeruzalem stuurde dit duidelijk omlijnde besluit naar de christelijke gemeenten, met positieve resultaten. We lezen in Handelingen hoofdstuk 16 over Paulus en zijn metgezellen: „Terwijl zij nu voortreisden door de steden, brachten zij hun daar ter nakoming de verordeningen over waartoe door de apostelen en oudere mannen die zich in Jeruzalem bevonden, was besloten. Ja, daarom werden de gemeenten aanhoudend in het geloof bevestigd en namen ze van dag tot dag voortdurend in aantal toe." — Handelingen 16:4, 5.

Was het in Handelingen 15:28, 29 opgetekende besluit slechts een tijdelijk vereiste, geen verplichting die op christenen bleef rusten?

31 Sommige mensen zijn van oordeel dat de apostolische verordening geen blijvende verplichting voor christenen was. Het boek Handelingen geeft echter duidelijk anders te verstaan. Het toont aan dat ongeveer tien jaar nadat het concilie te Jeruzalem die verordening had uitgevaardigd, christenen nog steeds voldeden aan de „beslissing . . . dat zij zich dienen te wachten voor datgene wat aan afgoden ten slachtoffer is gebracht, en ook voor bloed en voor wat verstikt is en voor hoererij" (Handelingen 21:25). Daaruit blijkt dat zij zich ervan bewust waren dat het vereiste zich van bloed te onthouden, niet beperkt was tot heidense bekeerlingen in een bepaald gebied en al evenmin voor slechts een korte periode gold.

32 Hoe was de situatie echter in latere eeuwen, toen het christendom zich naar verre gebieden verbreidde? Laten wij het bewijsmateriaal eens beschouwen uit de eeuwen die volgden op de uitvaardiging van de in Handelingen 15:28, 29 opgetekende verordening.

33 Eusebius, een schrijver uit de derde eeuw die als de „vader der kerkgeschiedenis" wordt beschouwd, verhaalt wat er in het jaar 177 G.T. in Lyon (nu Frankrijk) gebeurde. Religieuze vijanden beschuldigden christenen er ten onrechte van dat zij zuigelingen opaten. Tijdens de foltering en terechtstelling van enkele christenen reageerde een meisje dat Biblias heette, op de valse beschuldiging met de woorden: „Hoe kunnen wij zuigelingen opeten — wij, voor wie het niet eens geoorloofd is het bloed van dieren te eten."7

34 Soortgelijke valse aantijgingen bewogen de vroege Latijnse theoloog Tertullianus (ca. 160–230 G.T.) ertoe, erop te wijzen dat hoewel Romeinen de gewoonte hadden bloed te drinken, christenen dit beslist niet deden. Hij schrijft:

„Laat uw dwaling zich schamen voor ons Christenen, die zelfs het bloed van dieren niet als geoorloofd voedsel beschouwen, . . . Om de Christenen op de proef te stellen, zet gij hun dan ook bloedworsten voor, daar gij er vast van overtuigd zijt, dat datgene bij hen ongeoorloofd is, waardoor gij hen van den rechten weg wilt afbrengen. Maar hoe kunt gij nu geloven, dat zij, die, naar uw eigen overtuiging, een afkeer hebben van dierenbloed, dorsten naar mensenbloed?"8

35 Tevens zegt hij, terwijl hij verwijst naar de verordening in Handelingen 15:28, 29: „Het verbod inzake ’bloed’ zullen wij veeleer opvatten als [een verbod] inzake menselijk bloed."9

36 Minucius Felix, een Romeins rechtsgeleerde die leefde tot omstreeks 250 G.T., beklemtoont hetzelfde punt als hij schrijft: „Zozeer deinzen wij terug voor menselijk bloed, dat wij zelfs het bloed van eetbare dieren niet in ons voedsel gebruiken."10

37 De historische bewijzen zijn zo overvloedig en duidelijk dat bisschop John Kaye (1783–1853) categorisch kon verklaren: „De eerste christenen hielden zich nauwgezet aan de door de apostelen in Jeruzalem uitgesproken verordening door zich te onthouden van het verstikte en van bloed."11

Zijn de ’eerste christenen’ en Jehovah’s Getuigen in moderne tijden echter de enigen die er een dergelijke op de bijbel gebaseerde mening op na houden?

38 Volstrekt niet. In zijn commentaar op Handelingen 15:29 verwijst de katholieke bijbelgeleerde Giuseppe Ricciotti (1890–1964) naar het (eerder beschreven) incident te Lyon als bewijs dat de eerste ’christenen geen bloed mochten eten’. Dan voegt hij eraan toe: „Maar zelfs in volgende eeuwen tot aan de middeleeuwen, komen we onverwachte echo’s tegen van deze vroege ’gruwel’ [van bloed], ongetwijfeld ten gevolge van deze verordening."12

39 Zo werd bijvoorbeeld op het in 692 G.T. te Constantinopel gehouden Quinisextum Concilie verklaard: „De goddelijke Schrift gebiedt ons, ons te onthouden van bloed, van het verstikte en van hoererij. . . . Indien iemand het voortaan waagt op enigerlei wijze het bloed van een dier te eten — is hij een geestelijke, hij worde afgezet; is hij een leek, hij worde afgesneden."13 In overeenkomstige zin legde Otto van Bamberg (ca. 1060–1139 G.T.), een bekend prelaat en evangelist, aan bekeerlingen in Pommeren uit, „dat zij niet iets onreins, of iets wat uit zichzelf was gestorven, of iets verstikts, of iets wat aan afgoden was geofferd, of het bloed van dieren mochten eten".14

40 Komen we nu wat dichter bij onze tijd, dan blijkt dat ook Maarten Luther erkende wat er bij de verordening van 49 G.T. betrokken was. In zijn verweer tegen katholieke praktijken en opvattingen was hij geneigd het apostelconcilie te rangschikken onder latere kerkconcilies waarvan de verordeningen geen deel uitmaakten van de bijbel. Toch schreef Luther over Handelingen 15:28, 29:

„Indien wij nu een kerk willen hebben die in overeenstemming is met dit concilie (wat juist is, daar het het allereerste concilie is en door de apostelen zelf werd gehouden), dan moeten wij leren en erop aandringen dat voortaan geen vorst, heer, burger of boer meer in bloed gekookte ganzen, hazen, herten of varkensvlees eet, . . . En burgers en boeren moeten zich vooral onthouden van rode worst en bloedworst."15

41 In de negentiende eeuw schreef Andrew Fuller, beschouwd als „misschien wel de meest eminente en invloedrijkste der baptistentheologen", over het in Genesis 9:3, 4 vervatte verbod inzake bloed:

„Dit, wat Noach verboden werd, blijkt ook de gehele mensheid verboden te zijn; noch mag dit verbod bezien worden als behorend tot de ceremoniën van de joodse bedeling. Niet alleen werd het voorgeschreven voordat die bedeling bestond, maar het werd de heidense christenen opgelegd door de verordeningen der apostelen, Handelingen XV. 20. . . . Bloed is het leven, en God schijnt het op te eisen als heilig voor hem."16

42 Zou een christen kunnen beweren dat zogenaamde „christelijke vrijheid" inhoudt dat hij dit verbod inzake bloed mag negeren? In zijn boek The History of the Christian Church antwoordt de predikant William Jones (1762–1846):

„Niets kan uitdrukkelijker zijn dan het verbod, Handelingen XV. 28, 29. Kunnen degenen die in verband hiermee hun ’christelijke vrijheid’ bepleiten, ons enig deel van het Woord Gods aanwijzen waarin dit verbod later wordt opgeheven? Zo niet, het zij ons vergund te vragen: ’Krachtens welke autoriteit, buiten de zijne, kan een van de wetten van God worden herroepen?’" — Blz. 106.

43 De conclusie is duidelijk: Onder leiding van de heilige geest verordende het apostelconcilie dat christenen die Gods goedkeuring wensen te ontvangen, zich moeten ’onthouden van bloed’, zoals God sedert de dagen van Noach heeft verlangd (Handelingen 15:28, 29; Genesis 9:3, 4). Dit schriftuurlijke standpunt werd door de vroege christenen aanvaard en opgevolgd, ook al zou dit hun het leven kosten. En door de eeuwen heen is dit vereiste erkend als ’noodzakelijk’ voor christenen. De vastbeslotenheid van Jehovah’s Getuigen om zich van bloed te onthouden, is dus gebaseerd op Gods Woord de bijbel en wordt ondersteund door talrijke precedenten in de geschiedenis van het christendom.

BLOED ALS GENEESMIDDEL

44 Tot op dit punt hebben wij vastgesteld dat de bijbel het volgende verlangt: Een mens mag zijn leven niet in stand houden met het bloed van een ander schepsel (Genesis 9:3, 4). Wanneer een dier het leven wordt ontnomen, moet het bloed dat dit leven vertegenwoordigt, worden ’uitgegoten’, teruggegeven aan de Levengever (Leviticus 17:13, 14). En zoals door het apostelconcilie werd verordend, moeten christenen zich ’onthouden van bloed’, wat zowel op menselijk bloed als op dierlijk bloed betrekking heeft. — Handelingen 15:28, 29.

Zijn deze bijbelse verklaringen echter van toepassing op het aanvaarden van een bloedtransfusie als een levenreddende medische behandelingsmethode?

45 Sommige mensen betogen dat de bijbel het eten van bloed als voedsel verbiedt en dat dit fundamenteel verschilt van het aanvaarden van een bloedtransfusie, een medische behandelingsmethode die in bijbelse tijden onbekend was. Is dat een deugdelijk standpunt?

46 Het valt niet te ontkennen dat Gods wet in bijbelse tijden in het bijzonder van toepassing was op het nuttigen van bloed als voedsel. Intraveneuze toediening van bloed werd toen niet toegepast. Maar ook al bespreekt Gods Woord, de bijbel, niet rechtstreeks de moderne medische technieken met betrekking tot het gebruik van bloed, het loopt er in feite op vooruit en omvat ze in beginsel.

47 Neem bijvoorbeeld het gebod dat christenen zich moeten „onthouden . . . van bloed" (Handelingen 15:29). Daar staat niets vermeld wat het maken van een onderscheid tussen het tot zich nemen van bloed via de mond en het tot zich nemen van bloed via de bloedvaten zou rechtvaardigen. En is er werkelijk in beginsel wel enig fundamenteel verschil?

48 Artsen weten dat iemand door de mond of intraveneus gevoed kan worden. Zo kunnen ook bepaalde medicijnen langs verschillende wegen worden toegediend. Sommige antibiotica bijvoorbeeld kunnen oraal in tabletvorm worden ingenomen of in de spieren (intramusculair) of bloedsomloop (intraveneus) worden ingespoten. Indien u nu een bepaald antibioticum in tabletvorm had ingenomen en u vervolgens, omdat u een gevaarlijke overgevoeligheidsreactie vertoonde, werd gewaarschuwd u in de toekomst van dat geneesmiddel te onthouden, zou het dan redelijk zijn om aan te nemen dat zulk een medisch advies betekent dat u het geneesmiddel niet in tabletvorm kunt innemen, maar wel veilig in uw bloedbaan kunt inspuiten? Stellig niet! Hoofdzaak is immers niet de methode van toediening, maar dat u zich geheel en al van dat antibioticum onthoudt. Insgelijks valt onder de verordening dat christenen zich moeten ’onthouden van bloed’, duidelijk het opnemen van bloed in het lichaam, hetzij via de mond of rechtstreeks in de bloedbaan.

Hoe belangrijk is deze kwestie voor Jehovah’s Getuigen?

49 Mensen die hun afhankelijkheid van de Schepper en Levengever erkennen, dienen vastbesloten te zijn zich aan zijn geboden te houden. Dit is het onwrikbare standpunt dat Jehovah’s Getuigen innemen. Zij zijn er ten volle van overtuigd dat het juist is aan Gods wet waarin onthouding van bloed wordt geboden, te voldoen. Hierin volgen zij geen persoonlijke gril of een ongefundeerde fanatieke mening. Het is uit gehoorzaamheid aan de hoogste autoriteit in het universum, de Schepper van het leven, dat zij weigeren bloed in hun lichaam op te nemen, hetzij door het te eten of door middel van een transfusie.

50 Bij de bloedkwestie zijn daarom voor Jehovah’s Getuigen de meest fundamentele beginselen betrokken waarop zij als christenen hun leven baseren. Hun verhouding tot hun Schepper en God staat op het spel. Bovendien geloven zij oprecht de woorden van de psalmist: „De rechterlijke beslissingen van Jehovah zijn waarachtig; ze zijn alle te zamen rechtvaardig gebleken. . . . In het houden ervan ligt een rijke beloning." — Psalm 19:9, 11.

51 Sommige personen die slechts naar het onmiddellijke resultaat van beslissingen kijken, betwijfelen wellicht of in het gehoorzamen van Gods wet inzake bloed wel een „beloning" ligt. Maar Jehovah’s Getuigen zijn er zeker van dat gehoorzaamheid aan de richtlijnen van hun Schepper tot hun blijvende welzijn is.

52 De vroege christenen dachten er net zo over. De geschiedenis laat zien dat hun gehoorzaamheid aan God soms tot het uiterste op de proef werd gesteld. In het Romeinse Rijk werden zij onder druk gezet om daden van afgoderij te verrichten of immoraliteit te bedrijven. Hun weigering om hieraan toe te geven, kon betekenen dat zij in de Romeinse arena werden geworpen om door wilde dieren verscheurd te worden. Maar die christenen hielden aan hun geloof vast; zij gehoorzaamden God.

53 Sta er eens bij stil wat dat betekende. Voor de vroege christenen die kinderen hadden, kon weigering om Gods wet te overtreden, zelfs de dood over hun kinderen brengen. Toch weten wij uit de geschiedenis dat die christenen God en de beginselen waarnaar zij leefden, niet bevreesd en trouweloos de rug toekeerden. Zij stelden geloof in Jezus’ woorden: „Ik ben de opstanding en het leven. Wie geloof oefent in mij, zal, ook al sterft hij, tot leven komen" (Johannes 11:25). Vandaar dat die christenen, ondanks het onmiddellijke verlies dat zij leden, toch de apostolische verordening gehoorzaamden zich te onthouden van dingen die aan afgoden waren geofferd, van hoererij en van bloed. Zoveel betekende trouw aan God voor hen.

54 Voor Jehovah’s Getuigen thans betekent het net zoveel. Zij voelen zich terecht moreel verplicht op het gebied van de aanbidding beslissingen te nemen voor henzelf en voor hun kinderen. Om die reden verwachten Jehovah’s Getuigen niet van iemand anders, of het nu een arts is, een geneesheer-directeur of een rechter, dat hij deze morele beslissingen voor hen neemt. Zij willen niet dat iemand anders tracht hun verantwoordelijkheid tegenover God op zich te nemen, want in werkelijkheid kan niemand anders dat. Het is een persoonlijke verantwoordelijkheid van de christen tegenover zijn God en Levengever.

IS WEIGERING EEN VORM VAN ZELFMOORD?

55 Bij zwaar bloedverlies door verwonding, ziekte of complicaties tijdens een operatie zijn vaak bloedtransfusies toegediend in een poging het leven te redden. Vandaar dat wanneer mensen horen dat iemand een bloedtransfusie weigert, zij kunnen denken dat hij zich in feite van het leven berooft. Is dat zo?

Is het „zelfmoord" of gebruikmaking van zijn „recht om te sterven" als iemand een bloedtransfusie weigert?

56 Zelfmoord is een poging zich van het leven te beroven. Het is een poging tot zelfvernietiging. Maar iedereen die ook maar enigszins bekend is met de geloofsovertuiging en gewoonten van Jehovah’s Getuigen, kan inzien dat zij geen zelfvernietigingspogingen ondernemen. Alhoewel zij bloedtransfusies weigeren, juichen zij alternatieve geneeskundige hulp toe. Een artikel in The American Surgeon merkte terecht op:

„Over het algemeen staat het weigeren van geneeskundige verzorging niet gelijk met ’zelfmoord’. Jehovah’s Getuigen zoeken medische hulp, maar weigeren slechts één facet van geneeskundige verzorging. Medische verzorging geheel of ten dele te weigeren, is geen tegen zichzelf begane ’misdaad’ door een openlijke daad van zelfvernietiging, zoals zelfmoord dat is." (Wij cursiveren.)17

Professor Robert M. Byrn wees er in de Fordham Law Review op dat ’verwerping van een levenreddende therapie en poging tot zelfmoord volgens de wet evenzeer van elkaar verschillen als appels van sinaasappels’.18 En in een toespraak op een medische conferentie merkte Dr. David Pent uit de Amerikaanse staat Arizona op:

„Jehovah’s Getuigen zijn van mening dat mochten zij sterven wegens hun weigering een bloedtransfusie te ontvangen, zij voor hun overtuiging sterven, op vrijwel dezelfde wijze als de vroege religieuze martelaren eeuwen geleden. Indien dit passieve medische zelfmoord is — er bevinden zich op dit moment verscheidene artsen onder het gehoor die sigaretten roken, en dat vormt waarschijnlijk net zo’n passieve zelfmoord."19

57 Wat valt er te zeggen over de gedachte dat Jehovah’s Getuigen door transfusies te weigeren, gebruik maken van het „recht om te sterven"? Het is een feit dat Jehovah’s Getuigen in leven willen blijven. Daarom zoeken zij medische hulp. Maar zij kunnen en zullen hun diepgewortelde en op de bijbel gebaseerde religieuze overtuiging geen geweld aandoen.

58 Rechtbanken hebben vaak het beginsel onderschreven dat elk individu het recht heeft op lichamelijke integriteit, hetgeen wil zeggen dat uiteindelijk de persoon zelf de verantwoordelijkheid draagt om te beslissen wat er met zijn lichaam zal gebeuren. Zou dat in werkelijkheid ook niet uw wens zijn als u ziek was of in het ziekenhuis lag? Dient ú, daar het úw leven, úw gezondheid en úw lichaam is, niet de beslissende stem te hebben of iets al dan niet met u zal gebeuren?

59 Dit verstandige en redelijke standpunt heeft logische consequenties. Een door het Amerikaanse Medische Genootschap uitgegeven brochure verklaart: „De patiënt dient uiteindelijk te beslissen of hij het erop waagt de behandeling of operatie die de arts voorstelt, te ondergaan of dat hij het riskeert om het zonder medische hulp te stellen. Dit is het natuurlijke recht van een individu, welk recht door de wet wordt erkend." „Een patiënt heeft het recht toestemming voor een levenreddende behandeling te weigeren. Dienovereenkomstig kan hij, wanneer hij instemt, die voorwaarden, condities en beperkingen opleggen die hij wenst."20

60 Dit geldt evenzeer voor bloedtransfusie als voor elke andere „levenreddende behandeling". Dr. jur. H. Narr uit Tübingen (Duitsland), verklaarde: „Het recht en de plicht van de arts om te genezen, wordt beperkt door ’s mensen fundamentele vrijheid van zelfbeschikking met betrekking tot zijn eigen lichaam. . . . Hetzelfde geldt voor andere medische ingrepen, dus ook voor het weigeren van bloedtransfusie."21

61 Het is begrijpelijk dat sommigen geschokt zijn bij de gedachte dat iemand bloed weigert indien dit gevaarlijk of zelfs fataal zou kunnen zijn. Velen vinden dat het leven het voornaamste is, dat het leven ten koste van alles in stand gehouden moet worden. Het is waar dat instandhouding van menselijk leven een van de hoogste belangen van de maatschappij is. Betekent dit echter dat „instandhouding van het leven" vóór letterlijk alle principes gaat?

62 Naar aanleiding hiervan bracht Norman L. Cantor, lector aan de Rutgers Law School, het volgende onder de aandacht:

„De menselijke waardigheid wordt vergroot door het individu toe te staan voor zichzelf te beslissen welke overtuiging het waard is ervoor te sterven. Door de eeuwen heen zijn een groot aantal nobele zaken, al dan niet religieus, zelfopoffering waardig geacht. De meeste regeringen en samenlevingen, de onze inbegrepen, zien de heiligheid van het leven stellig niet als het hoogste goed."22

De heer Cantor noemde als voorbeeld het feit dat in tijden van oorlog sommige mensen bereid waren letsel en de dood onder de ogen te zien bij hun strijd voor „vrijheid" of „democratie". Beschouwden hun landgenoten dergelijke offers ter wille van een principe als moreel onjuist? Veroordeelden hun natiën deze handelwijze als verachtelijk, daar sommigen van de gestorvenen weduwen of wezen nalieten die hun zorg behoefden? Vindt u dat advocaten of artsen de rechterlijke macht hadden moeten verzoeken bevelen uit te vaardigen om te verhinderen dat deze mannen offers brachten voor hun idealen? Blijkt dus niet duidelijk dat Jehovah’s Getuigen en de vroege christenen niet alleen staan wat de bereidheid betreft ter wille van een principe gevaren te aanvaarden? In feite wordt een dergelijke trouw aan beginselen door veel mensen zeer hooggeacht.

63 Tevens dient nog eens beklemtoond te worden dat, alhoewel Jehovah’s Getuigen geen bloedtransfusies aanvaarden, zij wèl alternatieve behandelingen toejuichen die hen wellicht helpen in leven te blijven. Waarom zou iemand anders dan op een bepaalde therapie staan en die zelfs opdringen als deze volkomen indruist tegen iemands beginselen en innigste religieuze overtuiging?

64 Toch is dat voorgekomen. Sommige artsen en geneesheer-directeuren hebben zich zelfs tot de rechtbank gewend om een wettelijke machtiging te krijgen iemand bloed op te dringen. Over personen die deze handelwijze hebben gevolgd, schreef Dr. D. N. Goldstein in The Wisconsin Medical Journal:

„Artsen die dit standpunt huldigen, loochenen de offers van alle martelaren die de geschiedenis hebben opgeluisterd met hun onwankelbare trouw aan principes, zelfs ten koste van hun eigen leven. Want patiënten die een wisse dood verkiezen boven de schending van een religieus gewetensbezwaar, zijn van hetzelfde kaliber als degenen die het leven hebben gelaten voor hun geloof in God of die naar de brandstapel zijn gegaan in plaats van [gedwongen] gedoopt te worden. . . . Op ons rust de plicht levens te redden, maar wij dienen ons wel af te vragen of het niet ook onze plicht is integriteit te beschermen en de weinige uitingen van persoonlijke authenticiteit die nog voorkomen in een steeds meer gereglementeerde samenleving, te bewaren. . . . Geen arts mag wettelijke hulp inroepen om een lichaam te redden door een ziel te vernietigen. Het leven van de patiënt behoort hemzelf toe."23

DE ROL VAN DE ARTS

65 Wij hebben gezien dat Jehovah’s Getuigen zich, op grond van hun krachtige religieuze overtuiging, niet alleen onthouden van voedsel dat bloed bevat, maar ook van bloed dat langs medische weg wordt toegediend. Hoe is dit standpunt echter van invloed op anderen, bijvoorbeeld op artsen die Getuigen als patiënt hebben?

66 Artsen leggen zich toe op het redden of verlengen van levens. Dat is hun beroep. Wanneer dan ook een arts, die geleerd heeft bloedtransfusie te zien als een standaardbehandeling, een patiënt te behandelen krijgt die ernstig ziek is of die veel bloed heeft verloren, vindt hij het wellicht benauwend te vernemen dat de patiënt bloed weigert. Terwijl de patiënt op grond van zijn door de bijbel geoefende geweten niet in een bloedtransfusie toestemt, heeft ook de arts zijn geweten en volgt hij ethische beginselen welke voor hem buitengewoon belangrijk zijn.

Dient een arts, indien hij meent dat een bloedtransfusie, ofschoon door de patiënt geweigerd, nodig is om diens leven te redden, zijn eigen medische opleiding en overtuiging te volgen?

67 In zulke gevallen ontstaat er ongetwijfeld een moeilijke situatie. Een ieder van ons kan zich echter afvragen: „Indien ik mij in een situatie bevond waarin er een conflict tussen mijn geweten als patiënt en de oprechte overtuiging van een behandelend geneesheer was gerezen, hoe zou ik dan willen dat er gehandeld werd?" Beschouw de opmerkingen eens die Dr. William P. Williamson maakte op het Eerste Nationale Congres over Medische Ethiek en Beroepsuitoefening:

„De eerste gedachte van de arts moet vanzelfsprekend op het welzijn van de patiënt gericht zijn. Aangezien het leven een gave van de Schepper aan het individu is, ligt de beslissing terecht in eerste instantie bij de patiënt, omdat hem die gave is toevertrouwd. . . . De arts dient bij het behandelen van de patiënt diens religie in aanmerking te nemen en hem niet zijn eigen religieuze overtuiging op te dringen." (Wij cursiveren.)24

68 Er is nog een reden, en wel een wettelijke reden, waarom het geweten van de patiënt niet opzij gezet dient te worden. Professor Byrn schreef hierover in Fordham Law Review: „ . . . Ik bedoel niet dat de arts verplicht is tegen zijn geweten in te handelen vanwege de keuze van de patiënt. . . . Ik bedoel dat de patiënt niet verplicht is tegen zijn eigen keuze in te handelen vanwege het geweten van de arts, en derhalve heeft de arts het recht te verkiezen niets te doen. Het zelfbeschikkingsrecht zou zinloos worden gemaakt wanneer de keuze van de patiënt ondergeschikt zou zijn aan gewetensvolle, medische beoordeling." (Wij cursiveren.)25

69 De mogelijkheid bestaat dat de arts in zo’n situatie ’niets doet’, dat wil zeggen zich van de zaak terugtrekt; is dit echter het enige alternatief? In zijn artikel „Chirurgische methoden in noodgevallen bij volwassen getuigen van Jehovah", gaf Dr. Robert D. O’Malley als commentaar: „Het feit dat de patiënt bloedtransfusie weigert, dient door de artsen niet te worden gebruikt als een excuus om hem aan zijn lot over te laten."26

70 Wat zou een arts dan kunnen doen? In het redactionele artikel van een medisch tijdschrift gaf Dr. J. K. Holcomb de volgende uiteenzetting:

„Ongetwijfeld voelen wij als artsen ons gefrustreerd en zelfs geïrriteerd als een koppige patiënt datgene wat wij als de meest verkieslijke behandelingsmethode beschouwen, weigert te aanvaarden. Dienen wij echter terecht dit gevoel te koesteren wanneer de patiënt als grond voor zijn verzet tegen een bepaalde behandeling een geloofsovertuiging aanvoert? Als wij eerlijk tegenover onszelf zijn, zullen wij moeten toegeven dat wij in onze dagelijkse praktijk bij veel patiënten met iets minder dan de ideale behandeling genoegen nemen. . . . Als wij dit op grond van onze medische overtuiging kunnen doen, zouden wij dan niet eveneens bereid moeten zijn om het beste te doen wat wij kunnen wanneer de overtuiging van een patiënt, vooral als het een religieuze overtuiging betreft, ons verhindert hem de naar onze mening gewenste geneeskundige behandeling te geven? Gewoonlijk zijn patiënten die om geloofsredenen geen bloedtransfusies, etc. aanvaarden, zich bewust van de medische risico’s welke hun besluit met zich brengt, maar zij zijn bereid deze risico’s te aanvaarden en vragen slechts van ons dat wij ons best doen."27

71 Wat de morele kant van de zaak betreft, dient men nog iets te overwegen. John J. Paris, lector in de sociale ethiek, wees hierop: „Men is het er in zowel medische als zedekundige kringen algemeen over eens dat men een individu niet moreel kan verplichten een ’buitengewone’ medische behandeling te ondergaan. En indien de patiënt niet moreel verplicht is een ’buitengewone’ behandeling te ondergaan — hoe gewoon die in de normale praktijk ook mag zijn — heeft noch de arts enige morele verplichting om de behandeling toe te passen, noch de rechter om die te bevelen."28 Voor Jehovah’s Getuigen, die hun leven door de bijbel laten leiden, vormen bloedtransfusies beslist een „buitengewone" behandeling. Deze behandelingsmethode is feitelijk moreel verboden.

SAMENWERKING TUSSEN PATIËNT EN ARTS

72 Alle mensen die bij deze aangelegenheid betrokken zijn, kunnen ervan verzekerd zijn dat Jehovah’s Getuigen geen fanatiekelingen zijn die iets tegen medische hulp hebben. Bedenk dat Lukas, die het bijbelse verslag over het besluit ten aanzien van het gebruik van bloed heeft geschreven, zelf geneesheer was (Kolossenzen 4:14). Wanneer Jehovah’s Getuigen dus ziek zijn of een ongeluk krijgen, zoeken zij hun heil niet bij de een of andere vorm van wonderbaarlijke „gebedsgenezing". Zij zoeken veeleer medische hulp. Daarbij proberen zij niet de arts voor te schrijven hoe hij de geneeskunde moet uitoefenen, of zelfs hoe hij hun specifieke probleem zou moeten behandelen. Het enige wat zij altijd van de arts vragen, is dat er geen bloed wordt gebruikt.

73 De Getuigen hebben een hoge dunk van de opleiding en bekwaamheden van mensen die in de medische sector werkzaam zijn. Zij hebben oprechte waardering voor artsen die hun bekwaamheid aanwenden om een patiënt te behandelen, doch dit doen in overeenstemming met het gewetensvolle geloof van de patiënt. De Getuigen erkennen dat het van de zijde van een arts moed vergt om te opereren zonder vrij te zijn bloed te gebruiken. Het vereist ook een zekere mate van moed om dwars tegen de inzichten van andere artsen in te gaan en bereid te zijn de geneeskunde uit te oefenen onder omstandigheden die men medisch wellicht als minder dan optimaal beschouwt.

74 Natuurlijk beseffen Jehovah’s Getuigen dat bij sommige operatieve ingrepen zoveel bloedverlies optreedt dat een arts oprecht kan menen dat dergelijke ingrepen niet op de voorwaarden die de Getuigen stellen, verricht kunnen worden. De meeste operaties kunnen echter zonder bloed worden verricht. De artsen kunnen weliswaar vinden dat de operatie zonder het gebruik van bloed gevaarlijker wordt, maar de Getuigen zijn bereid om met de van moed getuigende hulp van bekwame artsen zulk een verhoogd risico onder de ogen te zien.

75 Tijdens een forumbespreking van deskundigen aan de Universiteit van Pennsylvania, vertelde Dr. William T. Fitz over een interessant geval. Het betrof een vierendertigjarige patiënt die een ernstige bloeding uit een gezwel aan de dikke darm had gehad. De man, een van Jehovah’s Getuigen, vertelde de artsen dat hij „graag bereid was elke operatieve ingreep te ondergaan zolang men hem maar geen bloed gaf". De artsen besloten hem te opereren en beloofden dat hem geen bloed zou worden toegediend. Tijdens en na de operatie was het bloedverlies zo groot dat het hemoglobinegehalte van de patiënt, dat normaal 14 of 15 gram bedraagt, tot 2,4 gram zakte. Hij stierf echter niet. Integendeel, zijn toestand stabiliseerde zich en daarna begon het bloedbeeld te verbeteren. In zijn commentaar op de belofte van de artsen om geen bloed toe te dienen, zei Dr. Francis Wood, voorzitter van de Afdeling Interne Geneeskunde: „Ik meen dat u het volste recht had dit te beloven. Indien u niet zou opereren, zou de man sterven. Als gevolg van de operatie zonder bloedtransfusie had hij een kleine kans erbovenop te komen; daarom meen ik dat u volkomen gerechtvaardigd was hem op zijn eigen voorwaarden die kans te geven."29

ARTSEN VAN AANSPRAKELIJKHEID ONTHEFFEN

76 Wanneer artsen ernstige gevallen te behandelen krijgen, verkeren zij in een moeilijke positie, want als zij in gebreke blijven alle beschikbare behandelingsmethoden toe te passen, zou men hun een proces wegens nalatigheid kunnen aandoen. Jehovah’s Getuigen zijn echter bereid zelf de verantwoordelijkheid voor het weigeren van bloedtransfusie te dragen. Zij zullen graag een wettelijke verklaring tekenen waardoor de medische staf en het ziekenhuis zich niet meer bezorgd hoeven te maken over eventuele processen ingeval zij nadeel zouden ondervinden van het feit dat zij zonder bloed geopereerd worden.

77 Het Amerikaanse Medische Genootschap heeft voor patiënten die op grond van hun geloofsovertuiging geen bloed willen aanvaarden, een formulier aanbevolen dat getiteld is „Weigering om bloedtransfusie toe te staan". Het luidt als volgt: „Hierbij doe(n) ik (wij) een verzoek om aan __________ tijdens deze opname in het ziekenhuis geen bloed of bloedderivaten toe te dienen, ongeacht het feit dat deze behandeling naar de mening van de behandelende geneesheer of zijn assistenten noodzakelijk wordt geacht om het leven te redden of de genezing te bevorderen. Ik (wij) onthef(fen) hierbij de behandelende geneesheer, zijn assistenten, het ziekenhuis en het verplegend personeel van elke verantwoordelijkheid voor alle nadelige gevolgen welke voortspruiten uit mijn (onze) weigering het gebruik van bloed of bloedderivaten toe te staan."30 Dit document dient gedateerd en door de patiënt en door aanwezige getuigen getekend te worden. Een naaste bloedverwant, zoals een huwelijkspartner of (in het geval van een kind) een ouder, zouden het formulier eveneens kunnen ondertekenen.

78 De bereidheid van Jehovah’s Getuigen om persoonlijk de verantwoordelijkheid aangaande hun standpunt inzake bloed te aanvaarden, blijkt verder uit het feit dat de meesten van hen een getekend kaartje bij zich dragen met het verzoek „Geen bloedtransfusie". In dit document wordt erkend dat de ondertekenaar de gevolgen van het weigeren van bloed beseft en aanvaardt. Dus zelfs indien men hem in bewusteloze toestand naar een arts of een ziekenhuis zou brengen, zou uit deze getekende verklaring duidelijk zijn vastberaden standpunt blijken.

Zou een arts of een ziekenhuis, indien er geen bloed wordt gegeven, aansprakelijk gesteld kunnen worden?

79 In een artikel in de University of San Francisco Law Review werd aan dit punt een beschouwing gewijd. Hierin werd uiteengezet dat rechter Warren Burger, die president van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten is geworden, heeft gezegd dat, ingeval er een wettelijke verklaring was ondertekend, een aanklacht wegens nalatigheid „niet ontvankelijk" zou worden verklaard. Het artikel vervolgde:

„De mogelijkheid van een strafvervolging is zelfs nog ondenkbaarder. Een commentator die de literatuur daaromtrent heeft onderzocht, berichtte: ’Ik heb geen enkele gezaghebbende bron kunnen vinden voor de bewering dat een arts strafrechtelijk vervolgd zou kunnen worden indien hij nalaat een onwillige patiënt een transfusie op te dringen.’ Het risico schijnt meer het produkt te zijn van een vruchtbare rechtskundige geest dan een reële mogelijkheid."31

80 Met betrekking tot de situatie in Engeland werd in, Emergencies in Medical Practice gezegd: „Indien de toestand aan de patiënt duidelijk is gemaakt en hij zonder transfusie sterft, kunnen er tegen de arts geen acties worden ondernomen, want geen enkele patiënt is verplicht zijn leven door het gebruik van speciale of buitengewone maatregelen te redden."32

81 Een arts die overweegt een patiënt te opereren, zal natuurlijk duidelijk willen uiteenzetten welke mogelijke risico’s het weigeren van bloed met zich brengt. Heeft hij dit echter eenmaal gedaan, dan dient de arts zich niet moreel verplicht te voelen verder op de zaak aan te dringen. Het zou stellig niet ethisch verantwoord zijn om te proberen een patiënt die vastbesloten is geen bloed te aanvaarden, te „bewerken" of hem zo bang te maken dat hij toegeeft.

82 Aangezien Jehovah’s Getuigen bereidwillig de verantwoordelijkheid voor hun besluit aanvaarden, zijn artsen wettelijk en feitelijk ook moreel ontheven van elke verplichting om op bloed aan te dringen, en zo zouden veel ethische en oprechte artsen het ook graag willen. „Men kan niet ernstig genoeg waarschuwen voor het verzwakken van het recht van de mens op zelfbeslissing, ook dat van de patiënt", schreef G. Haenisch, chirurg te Hamburg (Duitsland). „Het verlenen van de bevoegdheid aan een arts om een behandeling die hij juist acht toe te passen, ook wanneer deze tegen de wil van de patiënt indruist, dient onverbiddelijk van de hand te worden gewezen." Deutsche Medizinische Wochenschrift.33

83 Met het oog op dit recht van de mens hebben rechtskundige en medische publikaties in sommige landen herhaaldelijk gewaarschuwd dat een arts (of de ziekenhuisstaf) zich door het toedienen van een transfusie tegen de wens van de patiënt blootstelt aan een eventuele aanklacht wegens mishandeling of een gerechtvaardigd proces wegens verkeerde behandeling.

Hoe staat het met het toedienen van bloed zonder het de patiënt te zeggen, wellicht wanneer hij buiten bewustzijn is?

84 Veel oprechte artsen menen dat het in sommige gevallen, zoals bij kanker in het eindstadium, beter is de patiënt niet volledig over zijn toestand in te lichten. Hoewel de meningen over de juistheid van het achterhouden van bijzonderheden over de toestand van de patiënt nogal uiteenlopen, is dit toch heel iets anders dan wanneer een arts opzettelijk een behandeling toepast waarvan hij weet dat de patiënt die heeft verboden. In de New York State Journal of Medicine hebben Dr. Bernard Garner en zijn medewerkers dit punt beklemtoond. Zij gaven toe dat soms een arts een patiënt die een Getuige was, bewusteloos liet worden en hem dan bloed gaf, wellicht met de gedachte ’Wat niet weet, wat niet deert’. Zij kwamen echter nadrukkelijk tot de conclusie: „Het motief mag dan menslievend zijn, ethisch gezien zou dit toch hoogst ongepast zijn."34

85 Waarom dit zo was, werd door Marcus L. Plante, hoogleraar in de rechten aan de Universiteit van Michigan (V.S.), duidelijk gemaakt. Hij schreef dat „de arts in een fiduciaire [op vertrouwen berustende] verhouding tot zijn patiënt staat en dat op hem de absolute verplichting rust de patiënt nooit door spreken of zwijgen te misleiden betreffende de aard en het karakter van de behandelingsmethode welke hij van plan is toe te passen."35

86 Bovendien is het in sommige streken ook wettelijk onjuist wanneer een arts belooft geen bloed te geven en het dan heimelijk toch doet. In de in West-Duitsland verschijnende Medical Tribune werd bijvoorbeeld uiteengezet dat „de zaak niet verandert wanneer de patiënt het bewustzijn verliest". Dit is zo omdat ’wanneer een competente patiënt eenmaal uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat hij bloedtransfusie weigert, dit eveneens geldt ingeval hij het bewustzijn verliest’.36 Om de zaak nog eens extra nadrukkelijk te onderstrepen, verklaarde het Hooggerechtshof van de Amerikaanse staat Kansas:

„. . . Ieder mens wordt geacht de baas te zijn over zijn eigen lichaam, en indien hij bij zijn volle verstand is, kan hij het verrichten van een levenreddende operatie, of een andere medische behandeling, uitdrukkelijk verbieden. Een arts kan wel geloven dat een operatie of een bepaalde behandeling wenselijk of noodzakelijk is, doch de wet staat hem niet toe, door welke vorm van list of bedrog ook, zijn eigen oordeel in de plaats van dat van de patiënt te stellen." (Wij cursiveren.)37

87 Het bedrieglijk toedienen van een bloedtransfusie aan een van Jehovah’s Getuigen is dus in strijd met de beroepsethiek van artsen met een hoge moraal. Een arts zou zich hiermee aan strafvervolging kunnen blootstellen.

EERBIED VOOR DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN OUDERS

88 De kant van deze zaak die waarschijnlijk het meest beladen is met emoties, is wanneer het om de behandeling van een kind gaat. Wij beseffen allemaal dat kinderen zorg en bescherming behoeven. Godvrezende ouders beseffen dit in het bijzonder. Zij houden heel veel van hun kinderen en zijn zich terdege bewust van hun door God opgelegde verantwoordelijkheid om voor hen te zorgen en met het oog op hun blijvende welzijn beslissingen te nemen. — Efeziërs 6:1-4.

89 Ook in de samenleving erkent men de ouderlijke verantwoordelijkheid, in het besef dat in de eerste plaats de ouders de aangewezen personen zijn om voor hun kinderen te zorgen en beslissingen voor hen te nemen. Vanzelfsprekend staat de geloofsovertuiging in het gezin hiermee in verband. Het zal de kinderen beslist ten goede komen wanneer in de religie van hun ouders de noodzaak om voor hen te zorgen beklemtoond wordt. Dit is het geval met Jehovah’s Getuigen, die hun kinderen op generlei wijze willen verwaarlozen. Zij beschouwen het als een hun door God opgelegde verplichting hen van voedsel, kleding, onderdak en gezondheidszorg te voorzien. Bovendien houdt een werkelijk begrip van de noodzaak om voor zijn kinderen te zorgen, eveneens in dat men hun moreel besef en eerbied voor wat juist is inprent. Zoals reeds is aangehaald, waren de vroege christenen hierin voorbeeldig; de ouders onderwezen hun kinderen niet alleen, maar zij leefden ook zelf overeenkomstig de morele leer die zij verkondigden. De geschiedenis verhaalt dat soms hele gezinnen in de Romeinse arena’s ter dood gebracht werden omdat de ouders hun geloofsovertuiging niet wilden verloochenen.

90 Wij zijn ons er allemaal van bewust dat het gebrek aan onderwijs en aan moreel voorbeeld van de zijde der ouders heeft bijgedragen tot het feit dat thans veel jongeren geen fundamentele waarden meer kennen; het kan hun niets schelen als zij in een ongebreidelde zucht naar sensatie zowel hun eigen gezondheid en leven als het leven van anderen in gevaar brengen. Is het niet veel beter voor jongeren, ouders te hebben die een juiste moraal en eerbied voor hoge beginselen voorstaan? Ouders die Jehovah’s Getuigen zijn, tonen een grote liefde zowel voor hun kinderen als voor hun God door de bijbel te gebruiken om hun kinderen te helpen mensen met een hoge moraal te worden. Wanneer deze kinderen dan ook oud genoeg geworden zijn om te weten wat de bijbel over bloed zegt, ondersteunen zij zelf het besluit van hun ouders om zich te ’onthouden van bloed’. — Handelingen 15:29.

Dient een arts van mening te zijn dat hij een kind bloed behoort toe te dienen in weerwil van de vastberaden wens van de ouders en misschien ook van het kind zelf?

91 Ronduit gezegd dient een arts zich, met het oog op het, alom erkende recht van de ouderlijke verantwoordelijkheid, op het morele, beginselvaste en consequente standpunt te plaatsen de verantwoordelijkheid te erkennen die liefhebbende, bezorgde ouders hebben om voor hun minderjarige kinderen beslissingen te nemen.

92 Met betrekking tot dit punt schreef Dr. A. D. Kelly, secretaris van het Canadese Medische Genootschap, dat „ouders van minderjarigen en de naaste bloedverwant van bewusteloze patiënten het recht bezitten de wil van de patiënt te vertolken en dat wij hun wensen dienen te aanvaarden en te respecteren. . . . Ik ben geen bewonderaar van de werkzaamheden van een z.g. ’rechtszitting’ die om 2 uur ’s nachts moet bijeenkomen om een kind uit de ouderlijke macht te ontzetten".38

93 Sommigen in de medische en rechtskundige wereld hebben erkend dat een competente volwassene het recht heeft bloedtransfusie te weigeren, maar zij blijven volhouden dat indien ouders toestemming voor hun kind weigeren, er op bevel van de rechtbank een transfusie moet worden geforceerd. Dit is echter een inconsequent en onevenwichtig standpunt, zoals in het blad Forensic Science werd uiteengezet:

„Moeten wij dan aannemen dat de rechtbanken bereid zijn kinderen een ander geloof op te leggen dan dat van hun ouders, terwijl de statistieken aantonen dat de overgrote meerderheid der kinderen in dezelfde religieuze richting wordt opgevoed als hun ouders en daar inderdaad ook bij blijft? Zou de rechtbank aldus niet evenzeer inbreuk maken op de religieuze rechten van de kinderen als ze, anderzijds, moeite doet om deze rechten voor de volwassenen onder het Eerste Amendement [van de Grondwet] te beschermen door op grond van de bezwaren van de volwassene de transfusie af te wijzen? Is het in wezen niet zo dat de rechtbank, indien ze op religieuze gronden transfusies voor volwassenen afwijst en ze voor de kinderen van diezelfde volwassenen toestaat, die kinderen een geloof oplegt?"39

94 Dikwijls maakt men zich schuldig aan nog een enorme morele tegenstrijdigheid bij het onder dwang toedienen van een bloedtransfusie aan een kind wiens ouders hebben gevraagd andere medische middelen toe te passen. In sommige ziekenhuizen dienen in de ene kamer artsen onder dwang een transfusie toe aan een zuigeling, terwijl een paar kamers verder andere artsen legaal abortussen uitvoeren, waarbij leven wordt beëindigd dat slechts een paar maanden jonger is dan het kind aan wie bloed wordt opgedrongen ’om een leven te redden’. Dit heeft nadenkende mensen ertoe gebracht zich af te vragen of ’het redden van een leven’ wel altijd het werkelijke motief achter opgedrongen transfusies is.

95 Bedenk eens waartoe het kan leiden wanneer door de staat een medische behandeling wordt opgelegd waarbij het recht van de ouderlijke verantwoordelijkheid onder dwang wordt afgenomen. In Schotland schreef A. D. Farr, lector in bloedtransfusietechnieken, met betrekking tot het onder dwang toedienen van transfusies aan volwassenen en kinderen:

„Het opzij zetten van het geloof van een minderheid leidt licht tot het opzij zetten van het gehele beginsel dat een volwassene een bepaalde vorm van medische behandeling mag aanvaarden of verwerpen. . . . De staat neemt geleidelijk aan de functie van het nemen van beslissingen voor het individu over. Het is op deze manier dat vrije landen ophouden vrij te zijn en totalitair worden. Het was inderdaad door het opnemen van de Duitse kinderen in de Hitler Jeugdbeweging dat vrijheid en privacy ten slotte in nazi-Duitsland werden onderdrukt. Dit is niet slechts een denkbeeldige bespiegeling. Vrijheid is een kostbaar en betrekkelijk zeldzaam bezit, en het dient in die landen waar het bestaat, angstvallig behoed te worden. Elke inbreuk op individuele vrijheid is er één te veel."40

96 En zelfs als een arts oprecht meent dat een kind een bloedtransfusie nodig heeft, betekent dit dan dat er geen enkele andere behandeling mogelijk is? Of betekent het daarentegen dat hij vindt dat een transfusie meer kans van slagen biedt dan een alternatieve behandeling? In dit verband schreef een raad van rechters in de Verenigde Staten in „Gids voor de rechter in medische zaken betreffende kinderen":

97 „Indien er een keuze in behandelingsmethoden bestaat — indien de arts bijvoorbeeld een methode aanbeveelt die 80 percent kans van slagen biedt, maar waar de ouders het niet mee eens zijn, en de ouders hebben geen bezwaar tegen een methode die slechts 40 percent kans van slagen biedt — dient de arts de medisch riskantere maar voor de ouders niet bezwaarlijke methode toe te passen."41

98 Deze rechters zeiden ook dat de „medische wetenschap niet voldoende gevorderd is om een arts in staat te stellen met redelijke zekerheid te voorspellen of zijn patiënt zal leven of sterven of dat hij een blijvend lichamelijk letsel of een verminking zal oplopen". Schuilt hier niet veel waarheid in? Leggen medische deskundigen er niet de nadruk op dat zij hoogstens kunnen zeggen wat er waarschijnlijk zal gebeuren? Bijgevolg hebben veel gerespecteerde artsen en chirurgen met Jehovah’s Getuigen samengewerkt en jong en oud, met eerbiediging van hun op de bijbel gebaseerde overtuiging inzake bloed, een uitstekende medische behandeling gegeven.

DE „HELE MENS" BEHANDELEN

99 Personen die op het terrein van de geneeskunde werkzaam zijn, gaan steeds meer beseffen dat het belangrijk is bij een patiënt de „hele mens" te bezien. Het is niet slechts een schildklier of een lever die behandeld moet worden, maar heel de persoon, een individu met gevoelens en overtuigingen die wezenlijk invloed kunnen hebben op zijn reacties op de behandeling. In een redactioneel artikel in Texas Medicine schreef Dr. Grant F. Begley: „Wanneer ik een kwaal behandel die het lichaam, het verstand en de geest van de persoon die aan mijn zorg is toevertrouwd, beïnvloedt, dan is hetgeen hij gelooft belangrijk. Zijn geloof, niet het mijne, is het waardoor hij angst, twijfel of schuld voelt. Indien mijn patiënt niet in bloedtransfusies gelooft, dan doet het er niets toe hoe ik erover denk."42

100 Het behandelen van de „hele mens" is zowel humaan als praktisch met het oog op de tragische gevolgen die het kan hebben als men anders handelt. „De oplettende arts", zo voerde Dr. Melvin A. Casberg in The Journal of the American Medical Association aan, „moet zich van deze afzonderlijke, maar met elkaar in verband staande facetten van het lichaam, het verstand en de geest bewust zijn en beseffen dat het genezen van het lichaam ten koste van een gebroken gemoed of geest slechts een gedeeltelijke overwinning is, of zelfs een uiteindelijke nederlaag."43

101 Een arts volgt dus een verstandige handelwijze en hij behandelt de „hele mens" wanneer hij eerbied toont voor de religieuze opvattingen van zijn patiënt inzake het gebruik van bloed.

IS HUN STANDPUNT MEDISCH GEZIEN ONREDELIJK?

102 Zelfs ofschoon het fundamentele bezwaar van Jehovah’s Getuigen tegen bloedtransfusies op religieuze gronden berust, beschouwen velen dit standpunt als medisch onredelijk, maar is dit zo? Aangezien het standpunt van de Getuigen inzake bloed verband houdt met een medische kwestie, kan het nuttig zijn in het kort de medische verwikkelingen als gevolg van het weigeren van bloed te onderzoeken.

103 Alleen al in de Verenigde Staten, Japan en Frankrijk worden jaarlijks ongeveer 15 miljoen eenheden bloed (à 500 cc.) toegediend. Is het dan niet passend te vragen: Wordt al dat bloed gegeven omdat het nodig is om levens te redden?

104 Achthonderd in Parijs bijeengekomen Europese artsen kwamen tot de conclusie dat „bloed maar al te vaak als een ’wondermiddel’ wordt beschouwd dat de patiënt wordt gegeven of hij het nu nodig heeft of niet". Deze artsen keurden vooral de transfusies met een enkele eenheid af, waarvan zij zeiden dat ze „99 van de 100 keer nutteloos" waren.44 Uit een onderzoek in de Verenigde Staten bleek dat 72 percent van de op sommige plaatsen toegediende transfusies ’onnodig of twijfelachtig’ zijn.45

105 Dr. Rune Eliasson uit Stockholm (Zweden) ging zelfs zover te opperen „dat veel artsen, wellicht misleid door de macht van het woord over het verstand, zich wat te gemakkelijk hebben laten verblinden door de stralenkrans die zijzelf rond het toedienen van bloed hebben aangebracht, zodat de voor- en nadelen van deze behandelingsmethode niet meer in hun juiste verhouding gezien kunnen worden".46

106 Of u het nu al dan niet eens bent met de religieuze redenen waarom Jehovah’s Getuigen geen bloedtransfusies aanvaarden, de „voor- en nadelen van deze behandelingsmethode" zijn het waard overwogen te worden. Dit is vooral zo omdat enkele rechters in een discussie over transfusies hebben aanbevolen dat de wensen van een patiënt betreffende een alternatieve behandeling ingewilligd dienen te worden indien aan de standaardbehandeling duidelijk een risico verbonden is.

BLOED COMPLEX EN UNIEK

107 Hoewel sommige mensen er vlug bij zijn om het weigeren van bloed „zelfmoord" te noemen, vereist een eerlijke benadering van de zaak toch erkenning van het feit dat er aan bloedtransfusie onzekerheden en zelfs gevaren kleven.

108 Artsen weten dat bloed buitengewoon complex is. Dit komt zelfs al tot uitdrukking bij de bloedgroepen. Naslagwerken geven aan dat er zo’n vijftien tot negentien bloedgroepsystemen bekend zijn. Met betrekking tot slechts één hiervan, het Rh-bloedgroepsysteem, werd in een onlangs uitgegeven boek over bloed gezegd dat men „momenteel theoretisch bijna driehonderd verschillende Rh-typen kan onderscheiden".47

109 Nog een facet van de ingewikkelde en unieke aard van een ieders bloed is de verscheidenheid van antilichamen die zich erin bevinden. Op een vergadering van geleerden in Zürich (Zwitserland) zette een groep Engelse criminologen uiteen dat er zo’n verscheidenheid in antilichamen bestaat, dat het bloed van ieder mens specifiek en uniek genoemd mag worden. Geleerden hopen in staat te zijn om „uit een bloedvlek de afspiegeling van de persoonlijke identiteit te reconstrueren van een ieder die ergens een spoortje bloed achterlaat".48

110 Het feit dat bloed zo’n buitengewoon ingewikkeld weefsel is, dat van mens tot mens verschilt, speelt een belangrijke rol bij bloedtransfusies. Dit is een punt dat Dr. Herbert Silver van de Bloedbank en de Immunohematologische Afdeling van het Hartford (Connecticut, V.S.) Ziekenhuis onlangs aanroerde. Hij schreef dat, alleen al de bloedfactoren in aanmerking genomen die getoetst kunnen worden, „er een kans bestaat van minder dan 1 op 100.000 dat iemand bloed krijgt dat precies gelijk is aan dat van hemzelf".49

111 Of men nu religieuze bezwaren tegen bloedtransfusies heeft of niet, menigeen zou derhalve bloed kunnen weigeren eenvoudigweg omdat het in wezen een transplantatie is welke in het gunstigste geval slechts gedeeltelijk met zijn eigen bloed verenigbaar is.

BLOEDTRANSFUSIES HOEVEEL WERKELIJK GEVAAR?

112 Artsen weten dat aan elk geneesmiddel een mate van risico verbonden is, zelfs aan zulke gewone geneesmiddelen als aspirine en penicilline. Dientengevolge mag men wel verwachten dat een behandeling met een zo ingewikkelde substantie als menselijk bloed enig gevaar inhoudt, maar hoeveel gevaar precies? En hoe kan dit van invloed zijn op de wijze waarop een arts het standpunt van Jehovah’s Getuigen beziet?

113 Uit een oprecht afwegen van de feiten blijkt dat bloedtransfusie werkelijk beschouwd moet worden als een behandelingsmethode welke een aanzienlijk gevaar inhoudt, zelfs met de mogelijkheid van een dodelijke afloop.50

114 Dr. C. Ropartz, directeur van het Centrale Departement voor Transfusies te Rouaan (Frankrijk), merkte op dat „een fles bloed een bom is". En aangezien de gevaarlijke gevolgen soms pas na enige tijd blijken, voegde hij eraan toe: „ . . . bovendien kan het voor de patiënt ook nog een tijdbom zijn."51 In een publikatie van de regering der Verenigde Staten stond een artikel over de gevaren van bloed en daarin werd gezegd dat

„. . . het toedienen van bloed vergeleken kan worden met het zenden van een geladen pistool aan een argeloos of onvoorbereid persoon. . . . Net als bij een geladen pistool is er ook bij bloedtransfusies een veiligheidspal of -knop, maar hoeveel mensen zijn door schotverwondingen gedood omdat zij geloofden dat de pal op ’veilig’ stond?"52

Kunnen goed ingelichte artsen de vermelde gevaren als overdreven van de hand wijzen?

115 Eigenlijk niet, want de artsen worden dikwijls met de werkelijkheid van die gevaren geconfronteerd. Winfield S. Miller schreef in Medical Economics: „In de medische praktijk heeft geen enkel biologisch produkt een groter potentieel voor fatale fouten dan bloed. Meer dan één arts heeft tot zijn leedwezen ontdekt dat iedere fles bloed bij de bloedbanken een potentiële fles nitroglycerine is."53

116 De patiënt of zijn familie heeft soms geen besef van de gevaren voordat het te laat is. Dr. J. Garrott Allen, een vooraanstaand deskundige op het gebied van bloedkwesties, schatte dat jaarlijks minstens 3500 Amerikanen door bloedtransfusies de dood vinden en nog eens 50.000 anderen letsel oplopen.54 Er bestaat echter een gegronde reden om te geloven dat dit in werkelijkheid een te lage schatting is. De Southern Medical Journal wees er onlangs bijvoorbeeld op dat de schatting dat „tussen de 3000 en 30.000 sterfgevallen toe te schrijven zijn aan transfusies", waarschijnlijk een voorzichtige schatting is.55 En laten wij in gedachten houden dat deze cijfers slechts uit één land komen, om dus nog maar niet te spreken over de rest van de wereld.

117 Op een bijeenkomst van het Amerikaanse College van Chirurgen rapporteerde Dr. Robert J. Baker dat de ’gevaren van nadelige gevolgen van bloed veel groter zijn dan men vroeger aannam met één op de twintig patiënten die een reactie kreeg’. Hoeveel mensen beseffen dit? Om te tonen dat dit rapport ons allen aangaat, voegde Dr. Charles E. Huggins, mededirecteur van een grote bloedbank, eraan toe: „Dit rapport is beangstigend doch reëel, omdat zich in elk instituut [over de hele] wereld dezelfde problemen voordoen."56

118 Is er verbetering in zicht? Veel mensen, misschien zelfs sommigen die op het terrein van de geneeskunde werkzaam zijn, menen wellicht dat de wetenschap werkelijk goede vooruitgang heeft geboekt in het overwinnen van de gevaren van bloedtransfusie. In een recente uitgave van het blad Surgery stond echter vermeld: „ . . . er hebben zich nieuwe grote problemen voorgedaan in verband met massale transfusie, problemen waar men nog maar vijf jaar geleden nauwelijks of helemaal niet aan dacht, doch die mogelijkerwijs bijna alle problemen waarvan directeuren van bloedbanken, clinici en onderzoekers zich gedurende de eerste 40 jaar van het bestaan van klinische bloedbanken voortdurend bewust zijn geweest, zullen overschaduwen."57

WAT ZIJN DE GEVAREN?

119 Zonder verder uit te weiden over het feit dat er beslist gevaren zijn, kunnen wij in het kort enkele van deze gevaren beschouwen. Ofschoon veel artsen met de volgende gegevens bekend zullen zijn, kunnen anderen er wellicht door geholpen worden te beseffen dat, hoewel het standpunt van Jehovah’s Getuigen op religieuze gronden berust, het ook medische voordelen heeft.

120 Het leerboek Hematology bevat de volgende tabel:58

Typen transfusiereacties

Koortsreacties

Leukocytenantilichamen

Trombocytenantilichamen

Pyrogenen

Allergische reacties

Hemolytische reacties

(onverenigbaar bloed)

Overbrenging van ziekten

Serumhepatitis

Malaria

Syfilis

Cytomegalie-virusinfectie

Algemene bacteriële contaminatie

Overbelasting van het hart

Citraatvergiftiging

Kaliumvergiftiging

Abnormale bloedingen

Onverenigbaar bloed

Massale transfusie

Isosensibilisatie

Transfusiehemosiderosis

Andere gevolgen

Trombophlebitis

Luchtembolie

Injectie van vreemde stoffen

121 Deze talrijke vormen van transfusiereacties zijn inderdaad ernstig, want ze kunnen de dood veroorzaken. Laten wij er eens enkele onder de loep nemen.

122 In de tabel worden eerst een paar „onmiddellijke" reacties genoemd. Een febriele of koortsverwekkende reactie kan gewoonlijk met succes worden behandeld. Dr. James W. Linman, hoogleraar in de geneeskunde, bericht echter dat er „hevige febriele reacties kunnen optreden die ernstig genoeg kunnen zijn om bij bepaalde ernstig zieke patiënten levensgevaar op te leveren".58 Verkeerd bloed brengt een hemolytische reactie teweeg, waarbij een snelle vernietiging van rode bloedlichaampjes optreedt, hetgeen nierinsufficiëntie, shock en de dood tot gevolg kan hebben. Hemolytische reacties zijn vooral gevaarlijk bij patiënten die onder narcose zijn, want de symptomen kunnen dan soms pas opgemerkt worden als het te laat is.59

123 Onder de mogelijke reacties wordt ook „Overbrenging van ziekten" genoemd. Dreigt er uit die hoek enig wezenlijk gevaar?

124 Vooral hepatitis B (serumhepatitis) is een gevaarlijke complicatie van bloedtransfusies. Zonder dat men het vermoedt, kan het bloed van de donor het hepatitis-virus bevatten, dat de gezondheid van de ontvanger van het bloed kan schaden, of hem zelfs kan doden. Hoe meer transfusies iemand krijgt, hoe groter de kans dat hij serumhepatitis oploopt. Toch is daar niet veel bloed voor nodig. Het kan al door minder dan een druppeltje worden veroorzaakt; u kunt de ziekte reeds oplopen door een miljoenste milliliter besmet bloed.60

125 Hoe groot is de kans dat u als gevolg van een bloedtransfusie hepatitis krijgt? Dit hangt er in zekere mate van af waar u woont, want hepatitis na een transfusie komt vaker voor in landen waar een deel van het bloed afkomstig is van betaalde „donors", mensen die hun bloed verkopen.

126 Een schatting die dikwijls in medische bladen verschijnt, is dat één percent, of één op de honderd personen, na een transfusie hepatitis oploopt.61 Het bewijsmateriaal toont echter aan dat het werkelijke aantal gevallen veel hoger kan liggen. Dit komt doordat hepatitis B een incubatietijd van soms wel 6 maanden heeft, zodat de ziekte wellicht pas lange tijd na de transfusie optreedt. Dr. John B. Alsever en Dr. Peter van Schoonhoven schreven in Arizona Medicine:

„Het aantal gevallen bij bloedcentra in de grote steden bedroeg de laatste tien tot vijftien jaar volgens retrospectieve onderzoekingen van klinisch duidelijke ziektegevallen ongeveer 1%. Wanneer men echter patiënten die een transfusie hebben gehad, prospectief om de 2 tot 4 weken in het laboratorium onderzoekt, vindt men soms wel een tienmaal zo groot aantal besmettingen."62

127 Bezie dit nu eens vanuit een ander standpunt. Er is dikwijls gezegd dat er in de Verenigde Staten jaarlijks 30.000 gevallen van posttransfusie-hepatitis voorkomen, waarvan 1500 tot 3000 met dodelijke afloop.63 Dit zou al erg genoeg zijn. De inlichtingen verschaft door het Centrum voor Ziektecontrole van de regering laten echter zien dat volgens een voorzichtige schatting het aantal hepatitis B-gevallen 200.000 of meer per jaar bedraagt.64 En wie kan zelfs maar een schatting maken van het totale aantal met transfusie in verband staande hepatitisgevallen in heel Noord- en Zuid-Amerika, Europa, Afrika en Azië?

128 Natuurlijk beschouwen sommigen de mogelijkheid om na een bloedtransfusie hepatitis te krijgen, als een gerechtvaardigd risico. Een arts kan aldus redeneren: „Ik zie mijn patiënt liever levend met een hepatitis die ik kan behandelen, dan dood doordat hij geen transfusie heeft gehad." Zo’n redenatie is echter geen deugdelijke grond om de gewetensbezwaren die een patiënt tegen transfusie heeft, als ’zelfmoord’ te beschouwen of de moeite van het overwegen niet waard te vinden.

Kan een patiënt er redelijkerwijs zeker van zijn dat hij een posttransfusie-hepatitis zal overleven?

129 Het is een ontnuchterend feit dat autoriteiten erkennen dat ongeveer 10 tot 12 percent van hen die door transfusies serumhepatitis oplopen, als gevolg daarvan overlijdt.65 Bij mensen boven de veertig jaar is het sterftecijfer 20 percent — één op de vijf.66 Van patiënten boven de zestig sterft ongeveer de helft aan de hepatitis.67

130 Bovendien is er geen manier om met zekerheid het grote risico dat men als gevolg van bloedtransfusie hepatitis krijgt, uit te schakelen. In The Journal of Legal Medicine werd toegegeven dat „geen van de thans bekende methoden voor het bewaren van bloed anti-virale hoedanigheden heeft. Elke mogelijke wijze waarop het hepatitis-virus vernietigd of zelfs maar verzwakt kan worden, zou eveneens het bloed of de bloedfractie vernietigen".68

131 Hoe staat het met de vooruitgang in de testtechnieken die erop gericht zijn besmet bloed te identificeren en derhalve te elimineren? Dr. M. Shapiro van de Zuidafrikaanse Bloedtransfusiedienst zette onlangs uiteen dat „wanneer donorbloed enkel aan een laboratoriumonderzoek wordt onderworpen, zelfs met de meest gevoelige tests wellicht slechts 1 op de 8 of zelfs nog minder gevallen van posttransfusie-hepatitis te vermijden zijn".69

132 Al zou serumhepatitis dus de enige ziekte zijn die men na een transfusie kan oplopen, dan zou dit uit medisch oogpunt al voldoende reden voor iemand zijn om terughoudend te zijn ten aanzien van het aanvaarden van bloed. Het feit is evenwel dat hepatitis slechts een van de risico’s vormt. Er zijn nog tal van andere risico’s. Hier volgen er enkele:

133 „Bloed dient als een gevaarlijk geneesmiddel te worden beschouwd en met dezelfde voorzichtigheid te worden gebruikt als bijvoorbeeld morfine."70 Aldus beëindigde professor H. Busch, directeur van een afdeling transfusiegeneeskunde, een rapport dat hij uitbracht aan een congres van Noordduitse chirurgen. Hij vermeldde hierin ook een dilemma aangaande bloedtransfusies. Hij zei dat donorbloed, wil het zijn optimale biologische waarde hebben, binnen vierentwintig uur toegediend zou moeten worden; hierna zouden de stofwisselingsrisico’s ten gevolge van de veranderingen die in het opgeslagen bloed optreden, toenemen. Anderzijds dient bloed ten minste tweeënzeventig uur te worden opgeslagen want anders kan er syfilis door worden overgebracht. En zelfs de proeven om syfilitisch bloed te identificeren, bieden geen volledige beveiliging omdat syfilis in het beginstadium er niet door wordt ontdekt. Wij behoeven hier zeker geen beschrijving te geven van de schade welke iemand kan ondervinden die met syfilis besmet bloed krijgt, alsook welke nadelige gevolgen dit voor zijn of haar gezin kan hebben.

134 In het Duitse rapport werd ook de nadruk gelegd op het gevaar van bloedtransfusies die cytomegalie-virusinfecties en malaria verbreiden. Het cytomegalie-virus is vooral voor kinderen gevaarlijk. Niet zonder reden werden de Duitse artsen daarom gewaarschuwd voor de „zeer ernstige, zelfs fatale gevolgen" die bloedtransfusies kunnen hebben. En het Amerikaanse Medische Genootschap berichtte dat er „met het toenemende reizen in de wereld en de terugkeer van militairen uit gebieden waar endemische ziekten heersen, een stijging in het aantal malariagevallen bij ontvangers van bloedtransfusie is opgetreden".71

135 In tropische gebieden kunnen door bloedtransfusies nog een aantal andere ziekten worden overgebracht, zoals de ziekte van Chagas (met een sterftecijfer van 1 op 10), Afrikaanse trypanosomiasis (Afrikaanse slaapziekte), framboesia en filariasis.72

136 Nog een gevaar dat niet over het hoofd gezien kan worden, is de algemene bacteriële contaminatie van bloed. Bepaalde soorten bacteriën kunnen zich zelfs in gekoeld bloed vermenigvuldigen, waardoor ze een ernstige bedreiging vormen voor degene die dat bloed later krijgt. Ofschoon deze complicatie bij minder patiënten voorkomt dan bijvoorbeeld serumhepatitis, zijn de gevolgen voor de desbetreffende personen tragisch; het sterftecijfer ligt tussen de 50 en 75 percent.73

137 Wat houdt de toekomst in met betrekking tot de gevaren die aan bloedtransfusies verbonden zijn? „De lijst van overgedragen ziekten", zo meldt Dr. John A. Collins van de medische faculteit van de Universiteit van Washington, „zal variëren en zal beslist langer worden, en aanzienlijke bezorgdheid zal kunnen ontstaan naarmate er meer met tumoren in verband staande virussen in menselijk bloed worden aangetoond."74 Bijgevolg verlangen thans veel ziekenhuizen dat een patiënt een wettige verklaring of overeenkomst tekent dat hij noch de arts noch het ziekenhuis aansprakelijk zal stellen voor enig letsel dat hij als gevolg van een bloedtransfusie oploopt.75

138 Betekent deze korte opsomming van slechts enkele medische risico’s van bloed dat Jehovah’s Getuigen in de eerste plaats om medische redenen bezwaar tegen transfusies hebben? Neen, dat is niet het geval. De fundamentele reden waarom zij geen bloedtransfusies aanvaarden, is wegens datgene wat de bijbel zegt. Het is in hoofdzaak een religieus, geen medisch, bezwaar. Het feit niettemin dat er aan het tot zich nemen van bloed ernstige risico’s verbonden zijn, onderstreept eenvoudig de redelijkheid, ook medisch gezien, van het standpunt dat Jehovah’s Getuigen innemen.

ALTERNATIEVE THERAPIEËN

139 Indien de door Jehovah’s Getuigen gevolgde gedragslijn fanatiek was, geen grond had en onvermijdelijk tot nadeel van henzelf en wellicht ook van anderen leidde, zou er reden voor bezorgdheid bestaan. In dit verband zou men zich kunnen afvragen:

Is dit religieuze standpunt van Jehovah’s Getuigen zo onverenigbaar met de maatstaven van de menselijke samenleving en met de medische wetenschap dat men er redelijkerwijs niet aan tegemoet kan komen?

140 Het feitelijke antwoord is, dat men in de meeste gevallen beslist aan hun op de bijbel gebaseerde bezwaren tegen bloedtransfusie tegemoet kan komen, en wel door het gebruik van alternatieve therapieën.

141 Het is bekend dat bij zorgvuldig voorbereide chirurgische ingrepen artsen vóór en na de operatie ’het bloed van de patiënt op peil brengen’, bijvoorbeeld met aminozuren en met in te nemen of in te spuiten ijzerverbindingen;76 hierdoor kan de noodzaak van transfusie verminderen. Hypothermie (het verlagen van de lichaamstemperatuur van de patiënt) is gunstig gebleken bij het tot een minimum beperken van bloedverlies tijdens operaties, zelfs bij zuigelingen.78 Door het veroorzaken van hypotensie (het verlagen van de bloeddruk) kan men eveneens het bloeden uit de kleine vaten tijdens de operatie verminderen. En wat waarschijnlijk wel het meest succesvol is gebleken, is de nauwgezette aandacht welke wordt besteed aan het afsluiten van zelfs de kleinste doorgesneden bloedvaten. In de American Journal of Obstetrics and Gynecology heeft een arts die veel getuigen van Jehovah heeft geopereerd, gezegd:

„Het feit dat men zonder de mogelijkheid van transfusie opereert, draagt er ongetwijfeld toe bij dat men zijn chirurgische techniek verbetert. Men is er meer op uit om elk bloedend vat af te klemmen."79

Indien een patiënt tijdens een operatie of door een ongeval veel bloed heeft verloren, is het dan redelijk zich op het standpunt te plaatsen dat er voor bloed geen alternatief bestaat?

142 Sommige feiten die door professor James W. Linman in Hematology worden aangevoerd, kunnen als een goede basis voor het afwegen van het antwoord dienen:

„Bloed is geen tonicum of een stimulans; het zal de genezing van een wond niet bevorderen, noch een infectie onderdrukken; en het zuurstofdragend vermogen ervan vormt in de chirurgie zelden of nooit een bepalende factor. Een transfusie dient alleen om de totale hoeveelheid bloed te vergroten, het zuurstofdragend vermogen ervan op te voeren en als bron van normale plasmabestanddelen." (Wij cursiveren.)80

143 Laten wij eerst eens het punt van het ’vergroten van de totale hoeveelheid bloed’ beschouwen. Wanneer iemand veel bloed verliest, is het, om een shock en de dood te voorkomen, heel vaak in de eerste plaats nodig dat de verloren gegane hoeveelheid vloeistof wordt aangevuld. Op een congres van het Medische Genootschap van Zuid-Afrika verklaarde een deskundige op het gebied van bloedtransfusie dat iemand wel 1,5 liter bloed kan verliezen en toch nog meer dan 60 percent van zijn rode bloedlichaampjes over kan hebben,81 een hoeveelheid die voldoende is om de weefsels te verzorgen. Men heeft echter meer vloeistof in zijn bloedvaten nodig om de rode bloedcellen te doen circuleren.

144 Het Britse blad Anaesthesia meldde dat oplossingen die geen bloed bevatten in dit opzicht doeltreffender zijn dan bloedtransfusies, want ze veroorzaken geen vermindering van de effectiviteit van de hartwerking, hetgeen bij bloedtransfusies geen ongewone complicatie is. In het artikel werd gezegd dat daar waar klaarblijkelijk een voldoende hoeveelheid bloed bij een ongeval niet het gewenste resultaat opleverde, het gebruik van oplossingen zonder bloed dikwijls een opmerkelijke verbetering te zien gaf. Daarom werd in het artikel opgemerkt:

„Zelfs indien er voldoende bloed beschikbaar is, valt het echter te betwijfelen of dit de juiste keuze is voor de allereerste behandeling in geval van een snelle transfusie bij sterk hypovolemische patiënten [zij die veel bloed hebben verloren]."82

145 Is het niet logisch dat iemand normaal gesproken zoveel als één eenheid (500 cc.) of meer bloed kan verliezen zonder fatale gevolgen? Veel mensen hebben een eenheid bloed afgestaan en zijn daarna gewoon met hun dagelijkse bezigheden doorgegaan. Een vergelijkend klinisch onderzoek heeft aan het licht gebracht dat iemand met ’een flink bloedvolume wel twee liter [2000 cc.] kan missen’ zonder iets anders nodig te hebben dan vervanging van de verloren vloeistof door andere oplossingen dan bloed.83

146 Hoe staat het echter met ’het opvoeren van het zuurstofdragend vermogen van bloed’? Artsen weten dat alternatieve oplossingen geen werkelijke „bloedvervangingsmiddelen" zijn. Waarom niet? Omdat het hemoglobine van de rode bloedcellen zuurstof door het hele lichaam heen aflevert. Andere oplossingen dan bloed bevatten geen hemoglobine.

Moet een patiënt die veel bloed heeft verloren, volledig bloed of een geconcentreerde suspensie van rode bloedcellen toegediend krijgen om zijn hele lichaam van zuurstof te kunnen voorzien?

147 Deze opvatting is dikwijls naar voren gebracht, maar is dit in overeenstemming met de feiten?

148 Normaal bezit iemand ongeveer 14 of 15 gram hemoglobine per 100 cc bloed. Artsen nemen gewoonlijk het standpunt in dat ’onder uitgekiende omstandigheden’ een hemoglobinegehalte van 10,3 tot 10,5 gram nog een veilige lagere waarde voor een routinematige operatie is’.84 In werkelijkheid wordt veel van iemands hemoglobine echter voor gebruik tijdens hevige krachtsinspanningen in reserve gehouden; bijgevolg voelt een bedlegerige patiënt zich dikwijls al goed bij niet meer dan 5 of 6 gram.85 M. Keith Sykes, hoogleraar in de klinische anesthesie aan de Universiteit van Londen, zette onlangs uiteen: „Ofschoon de meeste centra een waarde van 9 of 10 gr. per honderd als de grens tussen goedkeuren of afwijzen van zorgvuldig voorbereide operaties aanhouden, moet beklemtoond worden dat er geen afdoend bewijs voor is dat waarden boven deze grens ’veilig’ zijn of dat waarden beneden deze grens een operatie extra riskant maken. Het schijnt daarom onredelijk om een willekeurige waarde als een aanvaardbaar hemoglobinegehalte te kiezen."86 Dr. Jeffrey K. Raines, van het Algemene Ziekenhuis te Massachusetts (V.S.), beweerde eveneens dat „wij de grens van de hematocriet veel lager kunnen stellen dan wij oorspronkelijk dachten. Wij meenden altijd dat een patiënt een hemoglobinegehalte van 10 moest hebben, maar nu weten wij dat dit niet werkelijk zo is".87 Dr. Ricardo Vela, van een anesthesie-afdeling te Madrid (Spanje), had in dit verband ervaring met patiënten die getuigen van Jehovah zijn. Hij schreef dat heel lage hemoglobineniveaus die voorheen als onoverkomelijk beschouwd zouden zijn, „verbazingwekkend goed door de patiënten werden verdragen".88

149 Er is nog een kant aan deze zaak die, zelfs in medische kringen, niet algemeen wordt beseft.

Zal het zuurstofdragend vermogen van het bloed door een transfusie onmiddellijk worden verhoogd?

150 Velen geloven dat dit zo is, maar in een recent redactioneel artikel in Anaesthesia stond dit opmerkelijke punt: „Het is goed er tevens aan te denken dat het hemoglobine van opgeslagen, met citraat behandelde rode bloedcellen de eerste 24 uur na de transfusie niet volledig beschikbaar is voor de overdracht van zuurstof aan de weefsels . . . ; een snelle bloedtransfusie moet daarom allereerst worden gezien als slechts een vermeerdering van de hoeveelheid bloedvloeistof in de beginstadia."89 Onderzoekers aan de Staatsuniversiteit van Ohio (V.S.) ontdekten dat de reden hiervoor is, dat in opgeslagen bloed chemische veranderingen optreden. Uit hun onderzoek bleek dat bloed dat meer dan tien dagen is opgeslagen, „het afgeven van zuurstof vlak na de transfusie niet verbetert, maar soms zelfs nog belemmert". En zij ontdekten dat vierentwintig uur later de afgifte van zuurstof nog steeds minder dan normaal was.90

Wat zijn enkele van de vloeistoffen die geen bloed of geen bloedbestanddelen bevatten en die als alternatieven voor bloedtransfusies worden gebruikt? Worden ze met succes gebruikt? Wat zijn de voordelen ervan?

151 Waarschijnlijk is het meest algemeen verkrijgbare en meest gebruikte plasmavervangingsmiddel in noodgevallen de gewone zoutoplossing (0,9%). Het is gemakkelijk te bereiden, goedkoop, stabiel en is chemisch verenigbaar met menselijk bloed.91 Ringers lactaat (Hartmanns) is een aanvullende electrolyt- of kristalloïd-oplossing die met succes is gebruikt bij gevallen van uitgebreide verbrandingen en in de chirurgie wanneer patiënten soms wel 66 percent van hun totale bloedvolume hadden verloren.92

152 Nog een mogelijkheid is, verloren bloed te vervangen door colloïden zoals dextran. Dit is een suikeroplossing voor klinisch gebruik die zowel in de chirurgie als bij de behandeling van verbrandingen en shock waardevol is gebleken.93 Soms wordt dit gecombineerd met een gebufferde zoutoplossing om zo de beste eigenschappen van elk te benutten. Haemaccel en een hydroxyethyl-zetmeel oplossing zijn ook bij verscheidene operatieve ingrepen met goed resultaat als aanvulling van het plasmavolume toegepast.94

153 Elk van deze vloeistoffen heeft zijn eigen eigenschappen en voordelen, maar betreffende noodsituaties werd in Anaesthesia gezegd:

„Welke vloeistof er nu precies in het acute stadium het eerst wordt gekozen, vooropgesteld dat die niet beslist schadelijk is, is betrekkelijk onbelangrijk. Later, zodra het bloedvolume vergroot is, dienen de specifieke vereisten voor elk afzonderlijke geval overwogen te worden."95

154 Betekent dit dat deze vloeistoffen alleen maar voor noodgevallen zijn? Volstrekt niet. Chirurgen van de medische faculteit aan de Universiteit van Kentucky schreven betreffende „alle soorten van grote operaties":

„Honderd patiënten verloren tijdens de operatie elk meer dan 1000 ml bloed en kregen twee- tot driemaal die hoeveelheid van Hartmanns oplossing. Het ontbreken van bloed bij de vervangingsprocedure had geen invloed op het sterfte- en ziektecijfer na de operatie. . . . Ondanks de hardnekkige overlevering dat bloed de enige doeltreffende vervanging bij bloedverlies is, heeft de praktijk van het gedeeltelijk of geheel vervangen van bloed door zoutoplossingen in vele centra terrein gewonnen."96

155 Ofschoon Jehovah’s Getuigen om religieuze redenen geen bloed zullen aanvaarden, hebben zij zulke bezwaren niet tegen het gebruik van plasma-aanvullende vloeistoffen die geen bloed of bloedbestanddelen bevatten. Vanuit het standpunt van een arts hebben deze produkten dus het voordeel dat ze bruikbaar zijn voor patiënten die Getuigen zijn. Maar er zijn nog talloze andere voordelen aan verbonden.

156 „Niet-biologische bloedvervangingsmiddelen", schreef professor E. A. Moffitt uit Canada, „kunnen in grote hoeveelheden worden gemaakt en lange tijd worden opgeslagen. . . . De risico’s van bloedtransfusie zijn de voordelen van plasmavervangingsmiddelen: het vermijden van bacteriële of virale infecties, transfusiereacties en Rh-sensibilisatie."97

157 Het gebruik van plasma-aanvullende vloeistoffen heeft nog een opmerkelijk voordeel. Wanneer menselijk bloed wordt opgeslagen, moet men er chemicaliën aan toevoegen om stolling te voorkomen. Later, wanneer dit bloed aan een patiënt wordt gegeven, kunnen deze toegevoegde stoffen storend werken op het natuurlijke stollingsvermogen van zijn eigen bloed; voortdurend bloedverlies kan hiervan het gevolg zijn. Hartchirurg Dr. Melvin Platt heeft de aandacht gevestigd op het feit dat dit probleem wordt vermeden wanneer „een neutrale stof" zoals Ringers lactaatoplossing wordt gebruikt in plaats van opgeslagen bloed.98

GROTE OPERATIES ZONDER BLOED

158 Moedige artsen die erin hebben toegestemd Jehovah’s Getuigen te opereren zonder bloed te gebruiken, hebben dikwijls onthullende ervaringen opgedaan. Dit wordt door tamelijk recente ontwikkelingen in de open-hartchirurgie geïllustreerd. In het verleden werden er gewoonlijk enorme hoeveelheden bloed gebruikt, maar het operatieteam onder leiding van Dr. Denton Cooley aan het Texas Hartinstituut besloot te trachten Jehovah’s Getuigen te opereren. Omdat de artsen de benodigde hart-longpomp niet met bloed aan de gang konden brengen en ook tijdens of na de operatie geen bloed konden toedienen, gebruikten zij plasma-aanvullende vloeistoffen zonder bloed of bloedbestanddelen. Dr. Cooley meldt: „Wij kwamen zo onder de indruk van de resultaten bij Jehovah’s Getuigen dat wij deze behandelingsmethode bij al onze hartpatiënten gingen toepassen. Wij hebben er verbazingwekkend goed succes mee gehad en hebben er zelfs bij onze [hart-]transplantaties gebruik van gemaakt." Hij voegde eraan toe: „Wij hebben een overeenkomst met Jehovah’s Getuigen gesloten om onder geen enkele omstandigheid een transfusie te geven. De patiënten dragen dan zelf het risico, omdat wij zelfs geen bloed voor hen gereedhouden."99

159 Wat zijn de resultaten van ’bloedloze hartoperaties’ bij volwassenen en kinderen op lange termijn geweest? Dr. Jerome H. Kay uit Californië (V.S.) schreef: „Wij hebben thans in het Saint Vincent Ziekenhuis te Los Angeles ongeveer 6000 open-hartoperaties verricht. Wij hebben de indruk dat sedert wij bij de meeste patiënten geen bloed meer gebruiken, zij het beter doen."100 In een Canadese studie werden specifieke bijzonderheden verschaft; het bleek dat wanneer men in plaats van bloed andere vloeistoffen, zoals dextran en Ringers oplossing, gebruikte, „het aantal sterfgevallen van 11 tot 3,8 percent daalde".101 Dit soort van operaties is ook bij Jehovah’s Getuigen en kinderen in Noorwegen, Australië, Zuid-Afrika, Frankrijk, Engeland en Japan met succes verricht.

160 Ervaren chirurgen zijn zich er echter van bewust dat men voor patiënten die een meer algemene operatie ondergaan, soms grotere hoeveelheden bloed gebruikt dan voor hen die meer dramatische ingrepen, zoals open-hartoperaties, ondergaan. Wat is er gebeurd met Jehovah’s Getuigen bij wie een meer algemene operatie, waarbij gewoonlijk aanzienlijke hoeveelheden bloed worden gebruikt, noodzakelijk was?

161 Onder de titel „Grote operaties bij Jehovah’s Getuigen" vertelde een groep artsen uit New York over een aantal uitgebreide operaties, zoals de totale verwijdering van door kanker aangetaste organen, en verklaarde dat door het toepassen van nauwkeurige operatietechnieken deze ingrepen zonder bloed verricht kunnen worden.102 Tot de andere ingrepen welke zonder toediening van bloed met succes zijn verricht, behoren radicale hoofd- en nekoperaties, uitgebreide buikoperaties en hemipelvectomieën (amputatie van been en heup).103 Na het verwijderen van een groot hersenaneurysma bij een Getuige maakte Dr. J. Posnikoff een aanmerking op de „gangbare mening van de meeste neurochirurgen dat bloedtransfusie absoluut noodzakelijk is" bij zulke hersenoperaties. Hij drong er bij andere chirurgen op aan „grote operaties bij degenen die het misschien heel hard nodig hebben maar die moreel geen bloedtransfusie kunnen aanvaarden, niet zonder meer af te wijzen".104

162 De conclusie waartoe Dr. Philip R. Roen kwam in „Uitgebreide urologische operaties zonder bloedtransfusie" was:

„Onze ervaringen met de bij Jehovah’s Getuigen vereiste operatieve methoden hebben ons aangetoond dat bloedtransfusies niet altijd onontbeerlijk zijn, zelfs niet wanneer het hemoglobinegehalte laag is — soms niet meer dan 5 gr. per 100 ml. . . . Het standpunt van Jehovah’s Getuigen inzake het weigeren van bloedtransfusie bij noodzakelijke grote en uitgebreide operaties bezorgt de uroloog een aanzienlijk probleem en vormt een ernstige uitdaging voor hem. Zulke patiënten kan en mag men niet op grond van hun religieuze overtuiging in de steek laten. Wij hebben niet geaarzeld om werkelijk elke aangewezen operatieve ingreep te verrichten ondanks het verbod inzake bloedvervanging."105

WAT ZULT U DOEN?

163 Bij het beschouwen van het standpunt dat Jehovah’s Getuigen inzake bloed innemen, hebben wij aandacht aan bepaalde belangrijke aspecten geschonken. Wij hebben een onderzoek ingesteld naar de grondslag voor hun weigering van bloed en hebben gezien dat zij dit doen om religieuze redenen welke op de bijbel gebaseerd zijn. Wij hebben ook de daarbij betrokken ethische beginselen besproken en aangetoond dat ieder mens het recht heeft zelf te bepalen wat er met zijn lichaam zal gebeuren en zelf te beslissen welke medische behandeling hij voor zichzelf en zijn kinderen wenst. Bij het analyseren van de rol van de arts hebben wij gezien dat het behandelen van een individu in overeenstemming met het geloof van de patiënt verenigbaar is met de fundamentele beginselen van het medische beroep. En bij het bespreken van de medische aspecten van bloedtransfusie hebben wij bewezen dat aan het standpunt van Jehovah’s Getuigen ook medisch gezien tegemoet gekomen kan worden. Uit vele ziektegeschiedenissen blijkt dat bekwame, moedige artsen Jehovah’s Getuigen in de meeste gevallen zonder gebruik van bloed met succes kunnen behandelen.

164 Ofschoon dit allemaal waar mag zijn, dienen wij deze aangelegenheid niet slechts als een theoretische discussie over een interessant onderwerp te beschouwen. Een ieder van ons kan voor het feit komen te staan deze inlichtingen te moeten gebruiken om te beslissen wat hij of zij persoonlijk moet doen.

En de arts?

165 In het licht van alles wat wij hebben besproken, dient een arts te beseffen dat Jehovah’s Getuigen geen religieuze fanatici „met zelfmoordneigingen" zijn, die alle medische hulp van de hand wijzen. Zij zijn eerder redelijke mensen met een hoge moraal, die graag in leven willen blijven; zij hebben het leven en een goede gezondheid lief en daarom roepen zij bevoegde medische hulp in. Een arts dient echter ook te begrijpen dat Jehovah’s Getuigen ernstig over hun religieuze opvattingen hebben nagedacht en er volledig van overtuigd zijn dat zij en hun gezin geen bloed dienen te aanvaarden. Wanneer medisch personeel dus met zo’n weigering om bloed te aanvaarden wordt geconfronteerd, behoort men dit niet te beschouwen als de een of andere emotionele gril die men wel kan negeren. Het is een belangrijke geloofsovertuiging welke gerespecteerd en geëerbiedigd dient te worden.

Wat betekent dit in de praktijk?

166 Het betekent dat men, ten einde respect te tonen voor eerbiedwaardige beginselen, geen van Jehovah’s Getuigen bloed moet opdringen. Weliswaar zal een arts, om aan hun religieuze overtuiging tegemoet te komen, zijn gebruikelijke therapie wellicht moeten aanpassen. Is het echter, wanneer wij de dingen op lange termijn bezien, niet beter dat een medische behandeling enigszins door religieuze overtuigingen wordt beperkt, in plaats dat er door de gangbare medische praktijk fundamentele geloofsovertuigingen worden opgelegd of aan de kant worden geschoven? Een evenwichtige beschouwing bewijst dat dit zo is. Door met een van Jehovah’s Getuigen samen te werken, kan een arts zijn oprechte gebondenheid aan het handhaven van de rechten van de mens en zijn respect voor religieuze gewetensvrijheid tonen. Terzelfder tijd zal hij de „hele mens" behandelen, met gebruikmaking van die therapieën welke dienen om de patiënt lichamelijk te genezen, zonder hem emotioneel of geestelijk te schaden. Dit zal in het blijvende belang van de patiënt zijn en zal de grondbeginselen van de ethiek, die de arts beroepshalve toegewijd is, sieren.

Hoe staat het met Jehovah’s Getuigen zelf of met anderen die eropuit zijn Gods Woord in hun leven toe te passen?

167 Onze bespreking van de bloedkwestie dient iemands eerbied voor het in de bijbel vervatte uitdrukkelijke gebod om het leven niet door middel van bloed in stand te houden, te vergroten.

168 Elke christen dient terecht het besluit te nemen standvastig in zijn geloof te blijven. Wanneer een christen met medisch personeel te maken heeft, dient hij redelijk te zijn en medewerking te willen verlenen, doch tegelijkertijd zal hij duidelijk maken dat elke voorgestelde medische behandeling verenigbaar moet zijn met zijn religieuze overtuiging, zoals zijn weigering om bloed te aanvaarden. Indien er een operatie nodig is, zal het belangrijk zijn van tevoren het christelijke standpunt inzake bloed met de artsen te bespreken, om aldus hun verzekering te krijgen dat er onder geen enkele omstandigheid vóór, tijdens of na de operatie bloed toegediend zal worden. En indien een bepaalde arts meent dat hij de operatie niet kan verrichten zonder zijn toevlucht te nemen tot bloed, kan de christen die dit van tevoren weet, de hulp van een andere arts inroepen.

169 In hun streven om Gods wet inzake bloed hoog te houden, geven Jehovah’s Getuigen blijk van hun waardering voor het feit dat hun leven van de Schepper en Levengever komt en van hem afhankelijk is. Hij heeft in de bijbel gezegd dat een christen zich in de toekomst in geluk en een ononderbroken leven kan verheugen op basis van geloof en gehoorzaamheid (1 Johannes 2:3-6). Om die reden riskeerden de vroege christenen liever hun leven dan tegen hun geloofsovertuiging in te gaan. Jehovah’s Getuigen zijn thans even vastbesloten hun goede verstandhouding tot God te handhaven. Daarom zullen zij ermee voortgaan het bijbelse gebod te gehoorzamen door zich te ’onthouden van bloed’. — Handelingen 15:29.

VERWIJZINGEN

1. The Gift Relationship (1971), door professor Richard M. Titmuss, blz. 27.

2. Calvin’s New Testament Commentaries; The Acts of the Apostles, Deel II, blz. 50.

3. Genesis A Commentary (1961), door Gerhard von Rad, blz. 128.

4. Genesis (1974), door B. Jacob, onder redactie van E. I. en W. Jacob blz. 64.

5. The Torah: A Modern Commentary, Genesis (1974), door W. Gunther Plaut, blz. 86.

6. Zürcher Bibelkommentare 1. Mose 1–11 (1967), blz. 330.

7. The History of the Christian Church (1837), door William Jones, blz. 106.

8. Apologeticum, door Tertullianus, uitgegeven door Het Spectrum, 1951, blz. 33.

9. The Ante-Nicene Fathers, Deel IV, blz. 85, 86.

10. The Ante-Nicene Fathers, Deel IV, blz. 192.

11. The Ecclesiastical History of the Second and Third Centuries (1845), door John Kaye, bisschop van Lincoln, blz. 146.

12. The Acts of the Apostles (1958), door Guiseppe Ricciotti, blz. 243.

13. Nicene and Post-Nicene Fathers of the Christian Church, door Philip Schaff en Henry Wace, Deel XIV, blz. 395.

14. Tertullian, Deel I, vertaald door C. Dodgson (1842), blz. 109.

15. Luther’s Works, Deel 41 (Kerk en Bediening III), onder redactie van Eric W. Gritsch, blz. 28.

16. The Complete Works of the Rev. Andrew Fuller (1836), blz. 751.

17. The American Surgeon, juli 1968, blz. 542.

18. Fordham Law Review, Deel 44, 1975, blz. 23, 24.

19. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 1 juni 1968, blz. 395.

20. Medicolegal Forms with Legal Analysis (1976), blz. 24, 38.

21. Medical Tribune (in Duits), 19 maart 1976, blz. 30.

22. Rutgers Law Review, Deel XXVI, 1973, blz. 244.

23. The Wisconsin Medical Journal, augustus 1967, blz. 375.

24. The Journal of the American Medical Association, 5 september 1966, blz. 794, 795.

25. Fordham Law Review, Deel 44, 1975, blz. 29.

26. The Journal of Abdominal Surgery, juni 1967, blz. 160.

27. The Cape County Journal, juni 1967, blz. 5.

28. University of San Francisco Law Review, zomer 1975, blz. 28.

29. Surgery, Gynecology & Obstetrics, april 1959, blz. 503, 504.

30. Medicolegal Forms with Legal Analysis (1976), blz. 85.

31. University of San Francisco Law Review, zomer 1975, blz. 27, 28.

32. Emergencies in Medical Practice (1971), onder redactie van C. Allan Birch, blz. 564.

33. Deutsche Medizinische Wochenschrift, 19 december 1975, blz. 2622.

34. New York State Journal of Medicine, mei 1976, blz. 766.

35. Fordham Law Review, Deel 36, 1968, blz. 651.

36. Medical Tribune (in Duits), 19 maart 1976, blz. 30.

37. Natanson v. Kline et al., 186 Kan. 393, 350 P.2d 1093, 1104.

38. Canadian Medical Association Journal, 18 februari 1967, blz. 432.

39. Forensic Science, juli 1972, blz. 135.

40. God, Blood and Society (1972), door A. D. Farr, blz. 115.

41. Crime and Delinquency, april 1968, blz. 116.

42. Texas Medicine, december 1970, blz. 25.

43. The Journal of the American Medical Association, 3 juli 1967, blz. 150.

44. Ouest-France, 10 maart 1975.

45. Drugs (1973), Deel 6, blz. 130.

46. Obstetrik och gynekologi (1962), onder redactie van Carl Gemzell, blz. 206.

47. God, Blood and Society (1972), door A. D. Farr, blz. 32.

48. Die Welt, 14 oktober 1975.

49. The Journal of the American Medical Association, 12 april 1976, blz. 1611.

50. Clinical Hematology (1974), door professor Maxwell M. Wintrobe, blz. 474.

51. Le Concours Médical, 1 april 1972, blz. 2598.

52. Oasis, februari 1976, blz. 23, 24.

53. Medical Economics, 11 december 1967, blz. 96.

54. The National Observer, 29 januari 1972, blz. 1.

55. Southern Medical Journal, april 1976, blz. 476.

56. Chicago Tribune, 10 oktober 1969, blz. 2.

57. Surgery, februari 1974, blz. 274, 275.

58. Hematology (1975), door professor James W. Linman, blz. 991.

59. Journal of Forensic Sciences, januari 1969, blz. 87.

60. The Gift Relationship (1971), door professor Richard M. Titmuss, blz. 142.

61. Journal of Hygiene, oktober 1974, blz. 173; Southern Medical Journal, april 1976, blz. 477.

62. Arizona Medicine, april 1974, blz. 263.

63. Annals of the New York Academy of Sciences, 20 januari 1975, blz. 191.

64. The American Journal of the Medical Sciences, september-oktober 1975, blz. 276, 281; Morbidity and Mortality Weekly Report, 7 mei 1976, blz. 3; Inspection News, november-december 1972, blz. 18.

65. Scandinavian Journal of Infectious Diseases, Deel 6, 1974, blz. 286.

66. Hematology (1975), door professor James W. Linman, blz. 994.

67. The Gift Relationship (1971), door professor Richard M. Titmuss, blz. 147.

68. The Journal of Legal Medicine, juni 1976, blz. 19.

69. South African Medical Journal, 24 januari 1976, blz. 107.

70. Die Welt, 9 december 1974.

71. General Principles of Blood Transfusion (1973), blz. 15.

72. Tropical Diseases Bulletin, september 1972, blz. 828, 848.

73. Hematology (1975), door professor James W. Linman, blz. 995.

74. Surgery, februari 1974, blz. 275.

75. Medicolegal Forms with Legal Analysis (1976), blz. 83.

76. The Journal of Thoracic and Cardiovascular Surgery, juli 1974, blz. 3.

77. Mayo Clinic Proceedings, november 1976, blz. 725.

78. Medical World News, 4 december 1970, blz. 7.

79. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 1 juni 1968, blz. 395.

80. Hematology (1975), door professor James W. Linman, blz. 985.

81. South African Medical Journal, 24 januari 1976, blz. 107.

82. Anaesthesia, juli 1968, blz. 395, 396.

83. Archives of Surgery, januari 1969, blz. 52.

84. Anaesthesia, juli 1968, blz. 413; Mayo Clinic Proceedings, november 1976, blz. 726.

85. Postgraduate Medicine, november 1959, blz. A44.

86. Canadian Anaesthetists’ Society Journal, januari 1975, blz. 8.

87. RN Magazine, mei 1975, blz. 38.

88. Bibliotheca Haematologica, „Intentional Hemodilution", No. 41, 1975, blz. 270.

89. Anaesthesia, maart 1975, blz. 150.

90. Columbus, Ohio, The Dispatch, 31 augustus 1972, blz. 1B.

91. Anaesthesia, juli 1968, blz. 418, 419.

92. Annals of the New York Academy of Sciences, 14 augustus 1968, blz. 905; The Journal of the American Medical Association, 29 maart 1971, blz. 2077.

93. Blood Transfusion in Clinical Medicine (1972), door professor P. L. Mollison, blz. 150, 153.

94. Surgical Clinics of North America, juni 1975, blz. 671.

95. Anaesthesia, juli 1968, blz. 416.

96. The Journal of the American Medical Association, 5 februari 1968, blz. 399, 401.

97. Canadian Anaesthetists’ Society Journal, januari 1975, blz. 12.

98. The Elks Magazine, augustus 1976, blz. 14.

99. De San Diego Union, zondag, 27 december 1970, blz. A-10.

100. The Journal of the American Medical Association, 3 december 1973, blz. 1231.

101. De Toronto Star, 22 november 1975, blz. A8.

102. New York State Journal of Medicine, mei 1976, blz. 765, 766.

103. The Journal of the American Medical Association, 5 februari 1968, blz. 399.

104. California Medicine, februari 1967, blz. 124, 127.

105. New York State Journal of Medicine, 15 oktober 1972, blz. 2526, 2527.

[Voetnoten]

De verwijsbronnen vindt u op de bladzijden 62-64.

Andere verwijzingen (uit de tweede en derde eeuw) die deze toepassing van Handelingen 15:28, 29 ondersteunen, zijn te vinden in: Orígenes’ Against Celsus VIII, 29, 30 en Commentary on Matthew XI, 12; Clemens’ The Instructor II, 7 en The Stromata IV, 15; The Clementine Homilies VII, 4, 8; Recognitions of Clement IV, 36; Justinus Martyrs Dialogue XXXIV; Cyprianus’ Treatises XII, 119; The Teaching of the Twelve Apostles VI; Constitutions of the Holy Apostles VI, 12; Lucianus’ On the Death of Peregrinus 16.

Onderzoekingen tonen aan dat men door middel van ijzertherapie de produktie van rode bloedlichaampjes tot wel twee- tot viermaal de normale hoeveelheid kan verhogen.77

PVP (polyvinylpyrrolidon) wordt in sommige landen ook nog gebruikt.

[Studievragen]

1. Welk feit omtrent bloed wordt beter begrepen?

2. Wat is een aanvaarde therapeutische methode, maar wie zijn het daar niet mee eens?

3, 4. Welke bijbelse zienswijze bezitten Jehovah’s Getuigen met betrekking tot het leven, en welke vragen doet dit rijzen?

5. Wat is het doel van deze publikatie, en hoe zal de kwestie worden behandeld?

6. Voor wie is dit onderwerp van belang?

7. Wat zijn enkele zienswijzen met betrekking tot het gebruik van bloed, en op basis waarvan nemen Jehovah’s Getuigen hun standpunt inzake bloed in?

8. Welke vraag rijst logischerwijs met het oog op het standpunt dat door Jehovah’s Getuigen wordt ingenomen?

9, 10. Waardoor wordt aangetoond dat de bijbel veel over bloed te zeggen heeft, en welk gebod inzake bloed gaf God vroeg in de geschiedenis van de mensheid?

11. Waardoor wordt aangetoond dat bij het doden van dieren meer betrokken is dan alleen maar de kwestie van eetgewoonten?

12, 13. Wat verbond de Schepper aan het gebruik van bloed, en hoe weten wij dat het niet alleen maar gaat om het bloed van dieren?

14, 15. Wat was de aard van het gebod aan Noach inzake bloed, en welk commentaar van een rabbijn is hier van toepassing?

16, 17. Welke wet aan Israël toonde dat Gods verbod inzake bloed nog steeds van toepassing was, en wat was de enige manier waarop Israëlieten bloed konden gebruiken?

18, 19. (a) Welke voorzorgsmaatregel moesten Israëlitische jagers nemen wanneer zij dieren doodden voor voedsel, en waarom? (b) Welk feit erkenden zij door acht te slaan op dit gebod?

20. (a) Welke straffen toonden aan dat het schenden van Gods wet inzake bloed een ernstige overtreding was? (b) Welke schriftplaatsen tonen dat het eten van vlees met zijn bloed schuld tot gevolg had?

21. Welk schriftuurlijke voorbeeld laat zien dat Gods wet inzake bloed niet opzij gezet kon worden in noodgevallen?

22. Waarom is het redelijk te concluderen dat Gods wet betreffende dierlijk bloed ook van toepassing is op menselijk bloed?

23. Welke uitwerking had de offerandelijke dood van de Messías op de beperkende bepalingen in de Mozaïsche wet in verband met voedsel?

24. Wat werd er, toen de kwestie over de besnijdenis voor christenen uit de natiën werd behandeld, besloten met betrekking tot bloed?

25. Waarvan werd deze beslissing van het apostolische concilie een deel?

26, 27. Waarvan maakte die beslissing expliciet melding, en hoe weten wij dat het niet slechts de mening van de apostelen was?

28. Welk onderscheid maakte die verordening volgens professor Walther Zimmerli?

29. Waaruit blijkt dat het gebod zich van bloed te onthouden een moreel vereiste was, en niet slechts een bepaling in verband met voedsel?

30, 31. Waaruit blijkt de bindende aard van het verbod inzake bloed en dat het niet slechts een tijdelijk vereiste was?

32, 33. Wat zegt Eusebius met betrekking tot het verbod inzake bloed dat in zijn tijd werd erkend?

34-36. Wat zeiden Tertullianus en Minucius Felix met betrekking tot christenen in hun dagen die geen bloed aten?

37, 38. Welke uitspraken deden een bisschop en een katholieke bijbelgeleerde inzake het onderwerp bloed?

39. Wat verklaarde het Quinisextum Concilie inzake bloed, en wat zei Otto van Bamberg tegen nieuwe bekeerlingen betreffende bloed?

40. Wat schreef Maarten Luther betreffende Handelingen 15:28, 29?

41. Welk commentaar gaf een baptistentheoloog op Genesis 9:3, 4?

42. Welk antwoord gaf de geestelijke William Jones aan degenen die het bijbelse verbod inzake bloed zouden negeren?

43. Wat zijn Jehovah’s Getuigen vastbesloten te doen met betrekking tot bloed, en op welke feiten en schriftplaatsen is dit gebaseerd?

44. Welke drie punten zijn vastgesteld, en wat vormt de schriftuurlijke basis voor elk punt?

45, 46. Welke vraag komt nu naar voren, en van welke medische technieken kan worden gezegd dat de bijbelse beginselen ze omvatten?

47, 48. Welk onderscheid wordt in Handelingen 15:29 niet gemaakt, en waarom niet?

49. Welk vastberaden standpunt nemen Jehovah’s Getuigen in, en waarvan zijn zij overtuigd?

50, 51. Wat staat bij de bloedkwestie op het spel, en welke woorden van de psalmist onderschrijven wij van ganser harte?

52, 53. Welk standpunt namen de vroege christenen in en wat kostte dit hen?

54. Welke verantwoordelijkheid nemen Jehovah’s Getuigen op zich?

55, 56. (a) Welk bezwaar wordt opgeworpen tegen het weigeren van bloedtransfusies? (b) Waarom kunnen Getuigen niet beschuldigd worden van zelfmoord, zoals opgemaakt kan worden uit het getuigenis van anderen?

57. Waarom is het weigeren van bloedtransfusies niet een gebruik maken van iemands recht om te sterven?

58. Welk recht hebben rechtbanken aan individuele personen toegekend, en waarom is dat logisch?

59, 60. (a) Wat wordt uiteindelijk door de patiënt beslist? (b) Door welke vrijheid van de mens wordt het recht en de plicht van een arts beperkt?

61. Wat is de houding van enkele personen met betrekking tot de instandhouding van leven, maar welke vragen doet dit rijzen?

62. Wat laat volgens N. L. Cantor zien dat de heiligheid van het leven niet het hoogste goed is, en hoe zou dit geïllustreerd kunnen worden?

63. Welk standpunt van de Getuigen zal iemand verhinderen te proberen een behandeling op te dringen die tegen hun beginselen indruist?

64. Welke uitspraak werd in één medisch tijdschrift gedaan over artsen die proberen een bepaalde behandeling op te dringen die het geweten van de patiënt geweld aandoet?

65, 66. Waarom zou een arts het benauwend kunnen vinden om een Getuige te behandelen die een bloedtransfusie weigert?

67, 68. Overeenkomstig welke medische en wettelijke beginselen mag een chirurg niet zijn eigen overtuiging volgen indien deze het geweten van de patiënt geweld aandoet?

69, 70. Wat dient een arts, in plaats van zich uit een zaak terug te trekken, te doen wanneer hij geconfronteerd wordt met de weigering van een patiënt om een bloedtransfusie te aanvaarden?

71. Wat kan er worden gezegd over de morele verplichting van zowel de patiënt als de arts met betrekking tot een ’buitengewone behandeling’?

72. Welk standpunt nemen Getuigen in met betrekking tot medische behandeling in het algemeen, maar met welke uitzondering?

73. Welke feiten waarderen en erkennen Getuigen met betrekking tot hun standpunt inzake bloed?

74. Van welk feit zijn Getuigen zich bewust, en wat zijn zij bereid onder ogen te zien?

75. Welke conclusie werd er in een extreem geval getrokken na een succesvolle operatie zonder bloed?

76. Waarom behoeven artsen niet bevreesd te zijn voor processen wegens nalatigheid door Getuigen vanwege hun standpunt inzake bloed?

77. Wat is de strekking van het formulier waarvan het Amerikaanse Medische Genootschap patiënten die bloedtransfusies weigeren, aanbeveelt het te ondertekenen?

78. Hoe tonen de Getuigen dat zij bereid zijn persoonlijke verantwoordelijkheid te aanvaarden voor hun weigering van bloedtransfusies?

79. Wat is er gezegd over de waarschijnlijkheid dat een dokter strafrechtelijk vervolgd zou worden omdat hij een patiënt geen bloedtransfusie heeft opgedrongen?

80. Wat is de situatie in Engeland wanneer een patiënt sterft omdat hij een bloedtransfusie heeft geweigerd?

81, 82. Welke morele verplichting heeft een arts, maar welke morele verplichting heeft hij niet?

83. Aan welke aanklacht zou een arts blootgesteld kunnen worden indien hij een patiënt die Getuige is tegen zijn wens een bloedtransfusie heeft toegediend?

84, 85. Welke handelwijze van een arts zou ’ethisch gezien hoogst ongepast zijn’, en waarom is dit zo?

86, 87. (a) Wat had de in West-Duitsland verschijnende Medical Tribune te zeggen over het geven van een bloedtransfusie aan een patiënt terwijl hij buiten bewustzijn was? (b) Welke uitspraak van een gerechtshof onderstreepte deze situatie, hetgeen tot welke conclusie leidde?

88, 89. (a) Welk aspect van dit onderwerp is het meest beladen met emoties? (b) Hoe denken Getuigen daarover, en waarom?

90. (a) Wat is het gevolg geweest van een gebrek aan onderwijs door ouders? (b) Wat doen ouders die Getuigen zijn daarentegen?

91, 92. Waarom dient een arts niet van mening te zijn dat hij een kind een bloedtransfusie moet geven in weerwil van de vastberaden wens van de ouders?

93. Waarom is het fundamenteel inconsequent onder dwang een bloedtransfusie toe te dienen aan een kind van ouders die Getuigen zijn?

94. Noem een grove tegenstrijdigheid die in sommige ziekenhuizen voorkomt.

95. Wat zei een Schotse lector over het onder dwang toedienen van bloedtransfusies aan volwassenen en kinderen?

96, 97. Hoe vormt het beginsel van keuze in behandelingsmethode een argument tegen onder dwang toegediende bloedtransfusies?

98. Welk feit met betrekking tot de aard van medische kennis vormt een verder argument tegen onder dwang toegediende bloedtransfusies?

99. Hoe houdt het beginsel van het behandelen van de „hele mens" verband met onder dwang toegediende bloedtransfusies?

100, 101. Wat kan er worden gezegd over het genezen van het lichaam terwijl de geest van iemand wordt gebroken?

102-104. Welke feiten pleiten ervoor dat het standpunt van de Getuigen betreffende bloedtransfusies niet onredelijk is?

105, 106. Waarom blijven sommige artsen in gebreke bloedtransfusies objectief te bezien, en waarom hebben sommige rechters alternatieve behandeling aanbevolen?

107, 108. Welk feit omtrent bloed houdt sterk verband met de waarde van bloedtransfusies?

109-111. Welke andere kenmerken van bloed houden verband met de risicofactor bij bloedtransfusies?

112-114. Welk getuigenis is er om te tonen dat er bij bloedtransfusies risico’s betrokken zijn?

115-117. Waarom kunnen goed ingelichte artsen de gevaren van bloedtransfusies niet als overdreven van de hand wijzen?

118. Is het waarschijnlijk dat de problemen met bloedtransfusies minder zullen worden? Indien niet, waarom dan niet?

119, 120. Welke verschillende soorten risico’s zijn verbonden met bloedtransfusies?

121, 122. Wat zijn enkele van de onmiddellijke schadelijke reacties van bloedtransfusies?

123-125. In welke mate is het gevaar van het overbrengen van een ziekte verbonden met bloedtransfusies?

126, 127. Wat kan er worden gezegd over de kans om serumhepatitis te krijgen?

128. Waarom is de mogelijkheid dat een Getuige serumhepatitis krijgt meer dan een gerechtvaardigd risico?

129, 130. Welke feiten getuigen ertegen dat een patiënt er redelijkerwijs zeker van kan zijn dat hij een aanval van serumhepatitis zal overleven?

131, 132. In welke mate hebben moderne technieken de risico’s om serumhepatitis van een bloedtransfusie te krijgen, tenietgedaan?

133. Welk dilemma veroorzaakt met syfilis besmet bloed?

134, 135. Welke andere infecties kunnen door bloedtransfusies worden overgedragen?

136. Wat is nog een gevaar wat verband houdt met bloedtransfusies, en hoe ernstig is het?

137. Wat verlangen sommige ziekenhuizen van patiënten met het oog op de gevaren die aan bloedtransfusies verbonden zijn?

138. Wat is de voornaamste reden waarom Getuigen geen bloedtransfusies zullen aanvaarden?

139-141. Welke alternatieven zijn er voor bloedtransfusies bij de meeste chirurgische ingrepen?

142, 143. Wat is eigenlijk de voornaamste behoefte wanneer er sprake is van groot bloedverlies?

144. Welke vloeistof is de juiste keuze wanneer er sprake is van veel bloedverlies?

145, 146. Tot in welke mate kan iemand het verlies van bloed verdragen, en waarom zijn alternatieve oplossingen geen vervanging van bloed?

147, 148. Wat hebben de feiten aangetoond met betrekking tot een veilig hematocriet of hemoglobinegehalte voor chirurgisch ingrijpen?

149, 150. Wat heeft men geleerd met betrekking tot de vraag of bloedtransfusie onmiddellijk het zuurstofdragend vermogen van bloed verhoogt?

151. Wat zijn enkele van de vloeistoffen die worden gebruikt als alternatieven voor bloedtransfusies?

152. Welke andere plasmavolume-aanvullende oplossingen zijn met goede resultaten gebruikt?

153. Wat kan er worden gezegd over het gebruik van verschillende volumevergrotende vloeistoffen in het acute stadium van een bloedvolumecrisis?

154, 155. Welke bewijzen tonen aan dat bloed niet de enige doeltreffende vervanging voor bloedverlies is?

156, 157. Noem enkele van de voordelen die plasma-aanvullende vloeistoffen hebben boven bloed.

158. Welke interessante feiten hebben de ervaringen van Dr. Denton Cooley onthuld?

159. Wat zijn de resultaten van bloedloze hartoperaties bij volwassenen die Getuige zijn en hun kinderen op lange termijn geweest?

160, 161. Wat zijn de resultaten geweest wanneer Getuigen operaties moesten ondergaan waarbij bloed gewoonlijk als noodzakelijk werd beschouwd?

162. Wat is de ervaring geweest van Dr. Philip Roen?

163, 164. Welke feiten tonen aan dat er medisch gezien tegemoet gekomen kan worden aan het standpunt van de Getuigen met betrekking tot bloedtransfusies?

165, 166. (a) Wat dient een arts met het oog op al de voorgaande feiten omtrent Jehovah’s Getuigen te erkennen? (b) Wat betekent dit in de praktijk voor hem?

167, 168. Welke raad wordt de Getuigen gegeven wanneer zij met de kwestie van een bloedtransfusie worden geconfronteerd?

169. Waarvan geven de Getuigen door hun standpunt inzake bloed blijk, waarbij zij zich houden aan welk voorbeeld van de vroege christenen?